Log in
Seblog.nl

Blog

Toetsenborden: over split, staggered en columnar

Dit is onderdeel van een serie over toetsenborden, zie het eerste deel voor een overzicht.

Kijk, ‘staggered’ verwijst naar een eigenschap van het toetsenbord dat je waarschijnlijk al kent. Als je naar een standaard toetsenbord kijkt, zie je dat elke rij net een beetje schuin staat ten opzichte van de rijen erboven en eronder. Sterker nog: geen enkele rij staat precies gelijk aan een ander (meestal). Dit is nuttig, omdat er onder elke toets een balkje zit, die beweegt zodra je erop drukt. Deze balkjes duwen dan vervolgens een hamertje op het papier, zodat letters verschijnen – wacht, dit klopt al een tijdje niet meer.

Deze erfenis van typemachines noemen ze een ‘row staggered layout’ of dus gewoon ’staggered’. Het hoeft technisch gezien helemaal niet meer, maar onze handen zijn eraan gewend en iedereen leert het zo, omdat het nu eenmaal zo is zoals het is.

q w e r t y u i o p
 a s d f g h j k l ;
  z x c v b n m , . /

Het idee van tien-vingerig typen – een techniek die ik zelf niet altijd helemaal goed toepas – is dat je elke vinger een eigen rij aan letters geeft. Zet je wijsvingers op de F en de J (daar zitten ook kleine bobbeltjes op) en vanuit daar vallen je vingers precies juist. Zoals gister besproken heeft Colemak net wat nuttigere letters direct onder je vingers hier, maar ook voor Qwerty is dit de way to go.

Maar als je toch elke vinger een aparte rij toewijst, waarom die rijen dan niet gewoon recht onder elkaar zetten? In het diagrammetje hieronder heb ik maar gelijk even een split toegepast, voor het overzicht.

q w e r t   y u i o p
a s d f g   h j k l ;
z x c v b   n m , . /

Dit was voor mij het moment waarop erachter kwam dat ik de B al jaren met de verkeerde hand typ (en nu waarschijnlijk nog steeds wel eens op mijn normale toetsenbord).

Deze rangschikking van toetsen in een grid heet ortholiniair en hoewel het even wennen is, denk ik wel dat dit een betere rangschikking is, omdat het meer de correcte tienvingerigheid van het typen onderstreept. De split in de diagram is trouwens optioneel: je hebt deze dingen ook in één groot blok.

Zoals gezegd heb ik dus de Moonlander gekocht, en als je goed kijkt zie je dat de toetsen op dat ding niet in een perfecte grid staan, maar juist steeds een beetje opschuiven per kolom (in plaats van per rij) zodat ze meer gelijk lopen met de manier waarop je vingers ook niet allemaal even lang zijn. Dit heet ‘column stagger’ of ‘columnar’, want alle toetsen schuiven op per kolom, niet per rij.

Na wat wennen en verfijning van mijn smaak vind ik de column stagger van de Moonlander niet sterk genoeg. Gelukkig is er zoiets als een ‘aggressive column stagger’, maar daar kom ik later deze week nog op terug.

O, ik zou ook nog iets zeggen over split. Nou ja: het geeft je vooral je een betere positie in je schouders. Ik merk het niet enorm, maar het is wel lekker, en ik ben natuurlijk ook vaak weer op mijn oude toetsenbord te vinden. Een kop koffie tussen je toetsenbord hebben staan is een beloning op zichzelf.

Dank voor het lezen van deze spreekbeurt. Misschien is deze video ook leuk, met voorproefje van wat er nog komt (minder toetsen). Morgen gaan we verder met Colemak voor het Nederlands.

Toetsenborden: dag Qwerty, hoi Colemak

Dit is onderdeel van een serie over toetsenborden, zie het eerste deel voor een overzicht.

Toen ik destijds de Moonlander bestelde was er een wachttijd van ongeveer vier weken. Het is een columnar split toetsenbord, en zo’n beetje elk Youtubefilmpje en blogpost die ik erover zag of las zei dat je ‘helemaal opnieuw moest leren typen’ op dit toestenbord, omdat de toetsen allemaal net een beetje zijn verschoven. (Morgen meer over columnar en split.)

Wat ik ook zag is dat veel mensen die herstart aangrijpen om daarwerkelijk een ander toetsenbordlayout te leren. Columnar is efficiënter, waarom dan niet ook gelijk iets efficiënters pakken dan het aloude Qwerty? Hoewel ik al jaren op de hoogte was van het bestaan van Dvorak, koos ik voor Colemak, om redenen.

Over Qwerty

Er gaat een mythe rond over Qwerty dat het ontworpen is om mensen slomer te laten typen, zodat de hamertjes in de typemachines niet vast kwamen te zitten. Ik zou zeggen dat dat meer waar is voor het niet-columnar aspect van het toetsenbord, maar daarover dus morgen meer. Qwerty is ontstaan uit een piano-toetsenbord met twee rijden, ABC tot en met LMN en daaronder M tot en met YXZ. Weet je, ik praat gewoon dit filmpje na, en een ander die ik nu niet meer terug kan vinden.

A B C D E F G H I J L M N
 . Z Y X W V U T S R Q P O

Je kunt stiekem nog best veel heen-en-weer alfabet terugvinden in Qwerty als je goed kijkt:

Q W E R T Y U I O P
 A S D F G H J K L ;
  Z X C V B N M . , /

Wat het filmpje ons vooral leert, is dat typen destijds een vak was, dat geleerd moest worden via een cursus. Het ontwerp van het toetsenbord ging dus vooral in eerste instantie over wat het beste was, maar daarna slechts over wat het meest gebruikt wordt. (Hallo Whatsapp.) Inmiddels hebben we Qwerty omdat we Qwerty hebben.

Een beter alternatief als Dvorak (niet de componist Dvořák) bestaat al sinds 1932, maar toch is Qwerty de standaard gebleven. Ik koos echter voor mijn nieuwe layout voor Colemak, die Qwerty als basis neemt en slechts enkele verbeteringen daarop doorvoert.

Q W F P G J L U Y ;
 A R S T D H N E I O
  Z X C V B K M , . /

De hele onderste rij blijft vrijwel hetzelfde, maar verder probeert het veelgebruikte letters, zoals klinkers en N, T, R en S, in het midden te plaatsen. Het idee is dat je daardoor niet de hele tijd je vingers hoeft te verplaatsen: als je je handen in het midden legt zijn de letters die je zoekt waarschijnlijk al direct onder één van je vingers te vinden.

Lessen van het overstappen

Eén van mijn eigen fouten bij het leren van dit nieuwe layout: ik dacht dat ik gelijk overal moest overstappen op Colemak. Ik ging dus nog voor mijn Moonlander binnen was (als voorbereiding) aan de slag met overstappen op al mijn toetsenborden, dus het Apple toetsenbord en ook de iPad. Het ging wel, maar ik was van de een op de andere dag een héél slome typer.

Wat ik mezelf met terugwerkende kracht meer zou aanraden, is om even te wachten tot de Moonlander er is. De mechanische switches van de Moonlander, maar vooral ook de split en de positie van de toetsen maken dat het ding heel anders aanvoelt dan mijn Apple toetsenbord. En gek genoeg onthouden mijn vingers dat.

Na een tijdje ging het namelijk gewoon niet meer. Ik moet voor werk gewoon veel dingen typen, en opeens maar 35 woorden per minuut kunnen produceren is dan best onhandig op sommige momenten. Mijn collega was ook eens overgestapt, en weer teruggegaan, dus interessant doen ging me ook niet redden. Uiteindelijk heb ik mijn Apple Magic Keyboard weer gepakt en ben ik net zo lang typing tests gaan doen tot ik Qwerty weer terug had (spoiler alert: dat gaat best snel, maar ook al mijn slechte gewoontes waren terug).

Toen ik maanden later weer eens de Moonlander aanraakte merkte ik dat Colemak nog steeds best wel enorm in mijn vingers zat, zelfs al was ik alweer maanden aan het typen (met de slechte gewoonten) op Qwerty. De moraal van dat verhaal is dus dat een toetsenbord met een andere feel best een andere layout kan hebben en dat je muscle memory dat prima bijhoudt. Ik typ nu Qwerty op mijn MacBook zelf en Colemak op de Moonlander, en dat is veel beter vol te houden als je af en toe een lap tekst moet produceren (zoals deze).

Bij het terugkeren naar Colemak heb ik wel een paar wijzigingen doorgevoerd, waarover overmorgen meer, want ik moet jullie morgen al over columnar en splits vertellen.

Seb doet toetsenborden

Het begon allemaal bij een foto die ik zag op een Discord-server. Ik ben al jaren (tien, ongeveer) een trouw gebruiker van de ingebouwde MacBook toetsenborden en de Magic losse varianten die Apple daarvan verkoopt. Daarmee dus ook Qwerty, de rechtopstaande Enter, en de §/±-knop, die ideaal is voor je eigen sneltoetsen, omdat er geen enkele standaard toetsencombinatie is die die knop gebruikt.

Maar het begon dus bij die foto, met daarop de Moonlander van ZSA. (Had ik al gezegd? Klikken en/of deze serie lezen is op eigen risico.) Het was het begin van een lang konijnenhol naar beneden (?) waar ik, met tussenpauzes, steeds dieper in terecht ben gekomen. Ik ga er de komende week over bloggen, want het is gewoon te veel om in één blog te beschrijven.

Wat ik hier in elk geval alvast kan verklappen, is dat ik de Moonlander heb aangeschaft, in gebruik heb genomen, weggelegd heb, weer in gebruik heb genomen en op het punt sta om hem weer weg te leggen. Dit is hoe je zo’n konijnenhol induikt: in stapjes.

Meer info over deze reis dus komende week. Hier een overzicht van de delen:

Advent of Code

Ik was dus bezig met Advent of Code maar ben uitgevallen na dag 12. Het is de eerste keer dat ik meedoe (collega was erg enthousiast) en ik had mezelf direct al een moeilijkheid gegeven van elke dag in een andere programmeertaal te werken. Maar na 12 dagen werd ik wel een beetje tureluurs van DuckDuckGoën hoe je een bestand moet inlezen in weer een andere taal. De laten waren nog niet op, ik had nog tot dag 18 aan talen klaar staan, met een nog veel langere lijst aan ideeën voor meer talen.

Dus vooralsnog ben ik gebleven bij de volgende 12 talen.

1. C

De eerste dag was makkelijk en ik herkeek colleges over C dus ik dacht, waarom niet. Beetje mezelf makkelijk van af gemaakt door niet zelf de file in te lezen maar hem in een #define te stoppen.

2. Elixir

Hier ben ik best bedreven in, dus deze was makkelijk. Hier hoefde ik ook nog niet op te zoeken hoe je een bestand opent want dat weet ik gewoon uit mijn hoofd. Het was ook een goede opdracht voor pattern-matching, dus Elixir leek me een prima keuze ervoor.

3. PHP

Dit is mijn 'moedertaal' als het om programmeertalen gaat, dus ook hier viel het nog allemaal best mee. Ik heb de oplossing ook ontzettend procedureel opgeschreven.

4. Ruby

Op een of andere manier kreeg ik heel erg Sandi Metz vibes toen ik deze opdracht las, dus daarom niet gewoon Ruby? Ruby is een taal die tegenwoordig een slechte naam heeft ('sloom', 'magic', 'onduidelijk'), maar ik vind het wel een heel vriendelijke taal.

5. Rust

Dit is een van de langere stukken code, gewoon omdat je veel meer zelf moet doen in Rust. (In C ook, maar zoals gezegd, de eerste dag was vrij simpel, en ik speelde vals.) Ik heb de uiteindelijke oplossing achteraf zelfs nog een stukje opgeruimd, qua code. Dit was niet de eerste keer dat ik me in Rust verdiepte, maar ik merk dat ik dankzij de colleges over C en assembly meer achtergrond had voor waarom bepaalde dingen werken zoals ze werken. Was erg interessant, eigenlijk wil ik meer van de problemen hierin doen.

6. Javascript

Dit was een maandag en ik had weer even een taal nodig die ik goed kende. Vooral in mijn oplossing voor deel 1 vond ik mezelf erg grappig (een Fish object met een anotherDayInTheLife() method die soms een kind returnt), maar helaas moest dat allemaal kapot voor deel 2.

7. Go

Ooit heb ik geprobeerd een go-bot te maken in Go, aan de hand van een boek dat het in Python doet. Ik had eigenlijk direct een segmentation fault omdat ik ergens een nil dereference, en dat was het einde van mijn avontuur in Go. Maar deze opdracht ging prima en segfaultloos.

8. Clojure

De colleges over C en assambly waren op dit punt aangekomen bij functioneel programmeren in Scheme. Hoewel ik waarschijnlijk wel ergens de Kawa-interpreter had kunnen vinden, besloot ik toch om naar de wat modernere en momenteel populairdere lisp Clojure te kijken. Het ging best aardig, maar in deel twee zat ik compleet vast en na vier uur vloeken besloot ik de oplossing voor PHP – die ik inmiddels prima in mijn hoofd had – uit te schrijven. Ook daar heb ik lekker fancy lopen doen met operators die ik normaal nooit kan gebruiken. Toen ik daarna het volgende college over Scheme aanzette, maakte ik kennis met let en het feit dat het niet erg is om dat te gebruiken (maar een beetje). Gewapend met dat bouwblok heb ik ook de versie in Clojure nog werkend gekregen die avond.

9. Python

De go-bot zoals beschreven in het boek had veel weg van de vorm van dit probleem: het zijn punten op de kaart en als die buren zijn worden ze samengevoegd. Daarnaast had ik gewoon ook even zin in een wat bekendere taal, na het Clojure-avontuur. Omdat het een kaartje is heb ik me bij deze ook uitgeleefd met de weergave van dat kaartje, met allemaal kleuren in de terminal.

10. Erlang

Tegen deze tijd waren eindelijk mijn dromen over haakjes sluiten verdwenen, komen ze met deze opdracht! Over Erlang: als je eenmaal Elixir kent valt Erlang best wel mee, maar de syntax is wel heel absurd als je het nog nooit gezien hebt. Maar ook hier kon ik erg goed pattern-matching gebruiken, vandaar de keuze.

11. Crystal

Ik moest weer even terug naar een gecompileerde taal, dus dat werd Crystal. Dit heb ik echt helemaal speciaal voor Advent of Code geïnstalleerd, maar ik ben dus best wel onder de indruk: het heeft de vriendelijkheid van Ruby, maar dan mét static type checking en het compiled dus naar iets best snels. Ik heb me ook hier helemaal uitgeleefd met terminal-kleuren en er zelfs een animatie van gemaakt.

12. Typescript

Het is bijna valsspelen, want Typescript en Javascript zijn echt niet zo heel anders, maar ik gebruikte Deno, de Typescript-versie van Node, en daarvoor moest ik toch echt weer even opzoeken hoe ik een file moest inlezen.


Dit rammelende stukje werd mede mogelijk gemaakt door mijn gevoel dat ik meer moet bloggen. Misschien ga ik nog wel verder aan Advent of Code, maar ik wil eigenlijk ook weer dingen gaan doen aan dit weblog. Vandaar.

Stronk

Een tijdje terug was er een landelijk nieuwsbericht over rellen in het Goffertpark, op dezelfde dag dat er ook een tribune sneuvelde onder het gewicht van een grote groep hossende Vitesse-supporters. De rellen waren flink uit de hand gelopen, er werd met van alles gegooid, ‘zelfs met een boomstam’, stond er.

Nog veel langer geleden fietste ik op een dag naar werk. Mijn route ging destijds door het Goffertpark. En het was niet zomaar een dag: het stormde. Net na het stadion stond een boom die al heftig ver was doorgezakt en flink stond te schudden. Ik heb toen naar de boom geknikt en ben afgeslagen, richting de Weg door Jonkerbos, om er niet onder te komen te liggen.

Toen ik terugfietste naar huis bleek de boom inderdaad te zijn omgevallen. Later is hij weggezaagd, bleef alleen de stronk over. Mijn route is sindsdien veranderd, maar telkens als ik er langs fiets groet ik die stronk nog even.

Vandaag kwam ik weer langs de stronk, en zoals ik inmiddels al vermoedde was het bovenste stuk, dat al een tijdje wat losser hing, weg. Gek, dacht ik, ik had op die bewuste dag niet verwacht die boom jaren later nog schade zou veroorzaken en het tot het landelijk nieuws zou schoppen.

Laatste feest

Vandaag is het precies een jaar geleden dat ik voor het laatst op een feest geweest ben. Het was een feest in Rotterdam en het was een beetje een vreemde avond. De groep waarmee ik was heeft normaal een sterke ‘samen uit samen thuis’-mentaliteit, maar op een of andere manier werd die die avond verbroken. En je ziet wat er van kwam.

Het was gister precies een jaar geleden dat het eerste corona-geval in Nederland bekend werd. Veel mensen vonden dat niet zo’n big deal, en ik zelf ging dus ook nog gewoon naar een feest, maar ik weet nog wel dat ik de volgende dag dacht: was dat wel handig zo, net na carnaval?

Een week later zei ik mijn plannen af en ben ik niet naar het Nijmeegs boekenfeest geweest. Het leek me gewoon niet handig. Ik heb die dag nog wel geholpen met een verhuizing, maar ook daar was ik zelf al afstand aan het houden en af en toe mijn handen aan het wassen. Ik geloof dat sommige mensen dat vreemd vonden.

Later gingen er verhalen rond over het Boekenbal (één dag voor het boekenfeest) en dat er mensen waren die besmet waren. Ik weet niet meer of ik me daar toen al bewust van was maar ik vond het allemaal maar eng.

De Boekenweek die erop volgde besloot ik volgens mijn agenda op donderdag 12 maart dat ik ‘in quarantaine’ ging en dus thuis ging werken. Op zondag 15 maart besloot het kabinet alle horeca te sluiten, lees ik op Wikipedia.

In mijn hoofd was er een veel duidelijkere lijn tussen de oude en de nieuwe wereld, maar zo terugkijkend is hij nog best geleidelijk afgebrokkeld.

En wat ik toen al dacht is helaas tot nu toe waarheid geworden: we gaan sowieso anderhalf jaar met dit virus bezig zijn (ik verwacht dus dat deze zomer ook nog weg gaat zijn) en er komt niet echt een ‘ja nu is het over’-moment (men keek uit naar ‘één juno’), alles komt steeds in kleine stapjes terug.

Ik hoop dat er weer een feestje komt, maar ik weet ook dat ik het gek ga vinden, met zo veel mensen in een slecht geventileerde ruimte, met zulke harde muziek, tot zo laat in de nacht en dan ook nog met zo veel drank op. Maar then again, misschien word ik gewoon oud.

Dus even over dat fietsen van me

Dus, ik had onlangs een lange rant over de onveiligheid van fietsen als er auto’s naast je rondrazen. (De auto als boosaardig fenomeen.) En nog eerder had ik een rant met tussenkopjes waarin ik bekende als treinfietser nu autorijlessen neem. (De auto als boosaardig fenomeen.)

Ik heb nog altijd geen rijbewijs, want lockdown, maar ik ben dus wel tegen jan en alleman aan het opscheppen dat ik nu veel beter uitkijk op de fiets. Ik kijk verder naar voren en weet snel in te schatten wie waar voorrang heeft en of zij dat zelf ook door hebben. Ik zeg er dan altijd bij dat het eigenlijk van de zotte is dat je eerst rijles moet nemen om veilig te kunnen fietsen. (Nogmaals: de auto als boosaardig fenomeen.)

Vandaag had ik een aanrijding. Bij het station. Op de fiets, met een fiets. Ik was teveel bezig met de voetganger die mij ook zag maar op de ‘gedeelde ruimte’ bleef oversteken. Overstekende voetgangers van rechts hoef je geen voorang te geven, maar de gedeelte ruimte maakt dat onduidelijk. Ik had ook nogal wat snelheid omdat ik net twee andere fietsers had ingehaald. Wat ik niet zag, was dat terwijl de voetganger me steeds verder naar links duwde, er ook een fietser van links kwam. Er viel niet zo veel meer te remmen.

Aldus gebeurde het dus dat ik aan de andere kant van de fietser terecht kwam. Met fiets en al over hem heen geslagen, zo hard ging ik. Gelukkig ging het om een jongen, niet om een broos omaatje. Zijn fiets had schade (maar goed, hij kwam van links en had mij ook niet gezien) en mijn knie doet nog steeds zeer en gaat waarschijnlijk nog veel blauwer worden.

Bij dezen neem ik dus terug dat fietsen zo lekker veilig is. Snelheid is altijd gevaarlijk. Aan de andere kant: harder dan 30 kan ik nooit gegaan zijn en er was niemand dood. Laat ik dan vooral terugnemen dat ik inmiddels zo leuk vooruit kan kijken. Een ongeluk blijft in een klein hoekje zitten, in het verkeer is het opletten geblazen.

De tuin en de stroom

Ik heb vanavond, met een kleine onderbreking voor de Marslanding, naar de IndieWeb popup-sessie over de Garden and the Stream gekeken. Gekeken, want de daadwerkelijke sessie was in april, dus meedoen was er niet meer bij, maar gelukkig was het opgenomen.

Door de opname zag ik ook dat ik zelf live bij het event ben geweest. Dat wil zeggen: ik zag mijn hoofd in de zoom-call voorbij komen, al heb ik niets gezegd en ben ik ook eerder weggegaan. Soms lijkt een sessie super interessant, maar ben je er gewoon op dat moment niet klaar voor. Nogmaals: gelukkig was het opgenomen.

De afgelopen maand schrijf ik dus weer meer op mijn weblog. Hoewel de inhoud daarvan allemaal maar matigjes diepgaand is, merk ik dat het me goed doet om met enige regelmaat weer een stukje te typen. Ik lijk overdag weer meer ruimte in mijn hoofd te krijgen om aan andere dingen te denken. (Al hou ‘t nog nie over.)

Dat voortzettend en geïnspireerd op de popup-sessie, ben ik voornemens iets van een persoonlijke wiki te starten. Het grootste deel daarvan zal vermoedelijk privé zijn, zodat ik wat vrijer gedachten erin durf te stoppen. (Het is gek dat ik dat dan nu uittyp: waarom gaan deze gedachten dan wel straks online staan? Voor wie schrijf ik dit eigenlijk?)

Bij gebrek aan een persoonlijke wiki dan hier gewoon wat losse flodders die ik interessant vond uit de sessie:

Naast dus het idee dat blogs het web kapot hebben gemaakt, zorgt de chronologische ordening van stukjes voor weinig structuur. Sarah Hibner legde uit over wat zij noemde ‘short now’ en ‘long now’, waarmee ze dus onderscheid maakt tussen notes die reageren op iets dat in de het heden gebeurt maar buiten die context niet zo interessant zijn, tegenover notes die juist een soort universelere boodschap hebben die wel jaren later nog gelezen kunnen worden voor iets anders dan nostalgie. (Mijn eigen woorden hier.)

Volgend op de non-structuur van de chronologie, ook het idee dat ‘formele tags’ (zoals die van een biliotheek) minder goed werken dan ‘folkonomy’, tags die door mensen in hun eigen natuurlijke taal bij een onderwerp worden gezet (bijvoorbeeld hashtags op Twitter), maar dat tot slot juist de meeste structuur te halen valt uit het aan elkaar linken van notities door middel van links, die al-dan-niet twee-directioneel zijn. Door dergelijke links kan men dus paden vinden door een wiki, zoals je ook flink verdwaald kan raken als je door Wikipedia heen blijft klikken.

Daarna dan het idee dat je een wandeling kan maken door een wiki door deze paden langs te gaan, en dat dat dus een manier is om informatie terug te vinden. Ik weet niet meer waar het stond, maar ik weet wel dat op pagina X een link stond naar Y, dat ermee te maken had, dus misschien kom ik zo wel bij Z.

Chris Aldrich vertelde op het eind ook nog over hoe volken vroeger kennis deelden op verschillende fysieke locaties in hun rondtrekkende bestaan, en dat Stonehenge een vervanging daarvoor was, na het uitvinden van de landbouw: herinneringen werden aan bepaalde stenen gekoppeld om zo door te geven aan toekomstige generaties. (De stenen staan er nog, de herinneringen zijn helaas verloren.)

En dan tot slot het briljante idee om NFC-tags in je huis op te hangen, die je dan kan scannen (met je iPhone via Shortcuts) om zo naar verschillende pagina’s in je persoonlijke wiki te linken. Ik denk nu aan bij de deur een checklist of bij de koelkast een boodschappenlijstje, maar je kan ook denken: wat weet ik ook weer over de geschiedenis van Zuid Frankrijk? En dan weten dat je voor geschiedenis altijd naar de plant in je kast loopt.

Enfin, ik weet onder welke categorie van ‘now’ deze blogpost valt, of het eigenlijk wel in de stroom had gemoeten, en waarom ik destijds geen blogpostje heb geschreven over de NFC-tags die ik van Sven kreeg nadat ik in Brighton die functie van mijn iPhone had ontdekt (nog altijd kan ik mijn ov-chipkaart scannen en dan opent de NS-app). Maar het was een interessante sessie om terug te kijken, dat zeker.

De vele waarheden van de avondklok

Mijn maand van minder Twitter werd gister heftig op de proef gesteld door de rechtzaak over de avondklok, maar tegelijkertijd had ik ook het idee dat het nu al zijn vruchten afwierp. Terwijl ik door de feeds van NOS, NRC en Twitter scrollde dacht ik continu: ah ja, dit is waar. Maar ook: oei, dit is ook waar. En dit ook. Er zitten gewoon heel veel kanten en nuances aan het verhaal.

Twitter is daar dus niet goed in, nuances. Als ik wat langer op Twitter zit, zie ik elke tweet als poging tot volledige waarheid. Deze persoon zei dit, 32 minuten geleden, dus dit is diens volledige wereldbeeld. Deze persooon vindt dit, en al het andere vindt ie onwaar. Dat slaat natuurlijk nergens op. En na weer even afwezig te zijn geweest kon ik al die tweets weer lezen voor wat ze zijn: verschillende stukjes van waarheid uitgelicht.

Het was namelijk eigenlijk wel heel fijn dat de avondklok werd opgeheven. Het hele ding geeft me een beklemmend gevoel, en als met de sneeuw ook de avondklok zou zijn weggesmolten zou ik daar stiekem niet rouwig om zijn.

Daarnaast is er een heel juridisch verhaal dat ik niet ga proberen te duiden. In deze vind ik het vooral jammer dat er ruimte was voor verwarring, maar ben ik ook blij dat wetten op verschillende manieren getoetst kunnen worden.

Tot slot is er ook het punt dat we nu op een laag punt in besmettingen zitten en dat ook juist nu elke besmetting die we voorkomen, over drie weken zou zijn uitgegroeid tot een grotere groep.

Ik wil dus zowel heel graag naar buiten als naar de nul besmettingen. Ik wil zowel heel graag naar de kapper als ook op de bank blijven tot dit virus weg is. Ik wil zowel iedereen op straat knuffelen als niets met hen te maken hebben.

En bovendien: elk uur van de dag wil ik één van deze dingen het meest, zo veel zelfs, dat ik er bijna over zou tweeten. Maar dat is voor nu maar even beter van niet, denk ik. Mensen aan de andere kant van de wipwap gaan alleen maar weer boos terugtweeten.

Halverwege saai februari

Het goede nieuws is dat het me redelijk lukt om niet meer op mijn Nederlandse Twitter account te kijken. Het geeft veel rust om niet elke paar minuten real time commentaar op de politiek, de maatschappij en de weersomstandigheden te lezen.

Het slechte nieuws is dat ik mezelf heb aangeleerd om op weer vaker op mijn Engelse Twitter account te kijken. Daar volg ik voornamelijk developers, dus daar is voornamelijk real time commentaar op het Web, privacy, fancy nieuwe programmeertalen en frameworks en op wonderbaarlijke wijze ook de Australische politiek. (Geen idee hoe dat zo gekomen is.) De les is dus dat het veel uitmaakt wie je volgt op Twitter.

Maar het is dus nog steeds slecht nieuws, want zo kom ik nog steeds niet van mijn compulsieve scrollgedrag af. Niet dat ik begin deze maand al echt van NOS en NRC af kon blijven... saai februari is nog best lastig. Zoals bij de meeste dingen tegenwoordig hou ik rekening met verlenging van maatregelen.

Van wie is de wereld als er sneeuw ligt?

Op het moment van schrijven zitten we hier in Nederland in een interessant moment van ontregeling binnen een ontregelde periode. Concreet: we zitten al een tijdje met corona, maar nu is er ook nog sneeuw. Traditioneel gezien betekent sneeuw dat er geen treinen rijden, en dat doen ze ook al een paar dagen braaf niet of mondjesmaat. De avondklok kreeg onze straten maar lastig leeg en zelfs de combinatie van avondklok en sneeuw houdt men niet volledig van de straat. (Ik woon naast een druk kruispunt en spreek er vanaf mijn spreekwoordelijke geraniums schande van.)

Sneeuw, zo lijkt het, heeft verschillende stadia. Voor het gevallen is heeft het nog niet veel impact, hooguit een verhoogte drukte rond supermarkten van mensen die nog ingrediënten voor de erwtensoep willen halen. Toen het eenmaal viel, werd het rustiger op straat. Kennelijk rijdt men niet graag terwijl er sneeuw valt, we waren ook flink gewaarschuwd, en al wandelend en fietsend krijg je toch alleen maar sneeuw in je muil.

De tweede fase is die van de ongerepte sneeuw. Als het net gevallen is durft niemand het nog kapot te maken. Wie zich toch buiten waagt om foto’s voor de sociale media te maken, probeert de voetstappen van de voorgangers te blijven. Sommigen willen juist enkel het feit dat ze de eerste waren vastleggen. Hun voetstappen vormen de basis voor latere paden.

Deze tweede fase is ook de fase waarin het rustig is op straat. Mensen wagen hun auto niet door deze sneeuw, tenzij het strikt noodzakelijk is. In deze fase ontdek je twee dingen: 1) de wereld is eigenlijk heel groot als alle wegen weg zijn gevallen in één groot sneeuwveld en 2) we hebben in Nederland zo veel wegen dat het voor de ijsschuivers – die op ‘hoofdwegen’ beginnen – onmogelijk is om jouw straat nu al sneeuwvrij te maken.

Langzaamaan vormen zich de paden. Misschien niet zo zeer omdat men de ongerepte sneeuw in tact wil laten, maar meer ook omdat we inmiddels geleerd hebben dat lopen in ongerepte sneeuw natte en dus koude voeten oplevert. Her en der vroet een auto zich langzaam een weg door de sneeuw. Verderop waagt een fietser zijn leven.

Die fietser ben ik dus. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat – ook onder deze omstandigheden – de fiets het beste vervoersmiddel in de stad is. Je komt beter beslagen ten ijs dan de auto: je ploegt met een zelfde snelheid door de sneeuw, maar als het echt niet meer gaat til je je voertuig even op en weg ben je. Het duurt allemaal wat langer, maar hé, zo vaak sneeuwt het niet, en met minder haast is het leven een stuk aangenamer.

Helaas zijn we nu in de laatste fase van de sneeuw aangekomen, en omdat het zo lang zo koud blijft, blijft deze fase maar voortduren. Inmiddels hebben de sneeuwploegers hun harde werk voltooid en zijn alle hoofdwegen weer vrij. In Nijmegen horen daar gelukkig ook meerdere fietsroutes bij, maar overal zie je de dominantie van de auto weer terugkeren. Waar eerst de sneeuw de wereld veranderde in één groot wit vlak speelveld, zijn daarin nu weer de zwarte banen van de weg uitgehakt. En waar het zwart van het asfalt zichtbaar is, daar is de auto de baas.

In de huidige situatie durf ik eigenlijk niet meer te fietsen. Veel automobilisten denken dat ze weer 50 kunnen, waardoor zij die daar normaal ook schijt aan hebben weer rustig 70 of erger gaan. Terwijl juist nu door kou en smeltwater de wegen echt glad kunnen zijn. Als er geen los fietspad is, maar fietsstroken, heb je als fietser nu pech: je moet nu het zwarte asfalt delen met de auto’s en je uitwijkmogelijkheid bestaat uit een grote berg ijs op je voormalige fietsstrook.

Maar ook lopen is lastiger. Net nog waagde ik een wandeling en moest ik een weg oversteken die normaal ook al druk is. Je wil van witte stoep naar witte stoep, maar rustig, want het zwart kan glad zijn. Terwijl je speurt naar een gaatje in de stroom veel te hard rijdende auto’s, moet je ook vast studeren op een manier hoe je straks – als het kan – veilig over de ijsmuur kan springen. Bovendien moet je dit doen voor beide kanten van de weg en liefst zonder stil te hoeven staan in de grijze blurrie waar ooit het stoepje in het midden van de weg was.

En dan sta je daar dus te wachten in de vrieskou, terwijl de verwarmde auto’s voorbij blijven rijden. Ik heb zelf besloten een wandeling te gaan maken, maar helaas, de verbroedering van pasgevallen sneeuw is weer volledig verdwenen. Van mij mag deze versie van de wereld wel weer wegsmelten. De wereld na de bruine blupsie zal nog steeds om de auto draaien, maar dan steekt het wat minder zwart op wit af.

Even tussendoor: roomsoes op piratenboot

Geschiedenis herhaalt zich nooit / maar rijmt altijd een keer, zingt Spinvis. Zelfs als je maandenlang vooral thuis bent. Twee jaar geleden was ik rond deze tijd in Japan. Ik gebruik nu deze twee weken om steeds terug te denken aan die reis. In een variatie op het cliché ben ik nu al aan het genieten van de herinneringen, nu ik nu al niet meer kan reizen.

In plaats van Netflix heb ik nu al maanden een abonnement op Crunchyroll, een streamingdienst voor anime. Dit is allemaal niet nieuw en speciaal voor de Japanweken. Sinds juli ben ik weer kanji (Japanse Chinese tekens) aan het leren, luister ik veel podcasts en kijk ik dus anime.

Mijn huidige favoriete genre is die van de sportclub. Ooit keek ik al Hikaru no Go, over het bordspel Go, maar in de afgelopen tijd keek ik dus ook Haikyu, over volleybal, en Free, over een zwemclub. Het leuke van dit genre is dat alles vrij realistisch is, en dat je daarmee ook te maken hebt met min-of-meer realistisch Japans.

Momenteel kijk ik Run with the wind (風が強く吹いている), wat dus over hardlopen gaat. Ik speel geen volleybal en hou niet van zwemmen, maar ik loop wel hard, dus dit leek me ook een fijne serie. De school in het verhaal blijkt dit keer geen middelbare school te zijn, maar een universiteit. En waar normaal altijd toegewerkt wordt naar 全国, ‘the nationals’, gaat het deze keer over de Hakone Ekiden.

En hier keek ik dus sinds aflevering één al naar uit: kennelijk gaan we naar Hakone, waar ik dus twee jaar geleden ook ben geweest. En zojuist, een paar afleveringen eerder dan gedacht, zijn we ook echt even in Hakone in de serie. Dus natuurlijk even op pauze bij het beeld van het station van Hakone Yumoto, maar daarna herkende ik zelfs enkele wegen terug in de anime.

Ik sta dus nu op pauze bij een beeld van een piratenschip op het Ashi-meer, met op de achtergrond een ondergaande zon. Want toen moest ik opzoeken: wanneer was ik bij die maffe piratenboten die ze over dat meer laten varen? Wat blijkt? Vandaag precies twee jaar geleden.

Bij deze blogpost verder geen foto’s, want ik weet niet hoe het zit met de rechten op een still uit een anime, en daarnaast had ik vlak voor ik de boot op ging net een roomsoes gegeten dus op al mijn selfies zit een witte vlek naast mijn mond. Achja, ook dat is reizen.

Gaten opvullen

Inmiddels heb ik Twitter helemaal van mijn iPad gegooid en omgeruild voor de Netflix app. Ik heb momenteel geen Netflix abonnement, dus dat is prima. Toch opende ik net de Netflix app. Zo gaat dat.

Het niet-meer-op-Twitter-kijken doet me goed. Ik krijg meer werk gedaan, en ik heb sowieso minder last van het gevoel dat de wereld aan het vergaan is. Misschien gaat hij dat ook wel, maar dat moet de wereld dan maar even zonder mij doen.

Ik was de laatste tijd wat meer activistische twitteraars gaan volgen. Zo van: dan blijf je op de hoogte van wat er mis is in de wereld. Dat voelt alsof je zelf ook activistisch bent en ergens aan bijdraagt. In zekere zin is dat zo: pas als je weet wát er mis is kan je er wat aan doen. Maar zoals ik zei: de wereld vergaat zelf al wel.

Begrijp me niet verkeerd, ik denk dat het goed is dat er mensen ophef creëren over dingen waarover ophef gecreëerd moet worden. Maar help. Ik probeer ook nog de rest van de pandemie te overleven.

Nu ik dit opschrijf voel ik me alweer schuldig. Ik weet dat wegkijken een privilege is in veel dingen. Maar aan de andere kant: draag ik echt zo veel bij door het lezen van alle misstanden? Het is niet alsof ik het door het te lezen allemaal fix. Misschien staat het doorlezen ook wel actie in de weg.

Enfin, ik ben dit alles begonnen omdat ik in het laatste uurtje van februari toevallig een oude podcast met Cal Newport had opgezet. (Of ja toevallig, ik had daar behoefte aan.) Het heette Becoming a Digital Minimalist, en hij noemt IndieWeb erin, vandaar dat het in de Huffduffer tag langskwam. Uit mezelf zou ik nooit aflevering 479 van de ‘Art of Manliness Podcast’ gaan luisteren. (En het klinkt ook zo fout dat ik die podcast verder niet aanraad, maar die aflevering met Cal Newport is goed, want Cal Newport.)

Die wilde ik dus even noemen, alsook aflevering 269 van The Bikeshed (een podcast die ik wél in z’n volledige historie aanraadt voor iedereen die iets met programmeren doet). Deze aflevering heeft eigenlijk niets met het voorgaande te maken, anders dan dat ook dat me weer aan het denken heeft gezet. Soms wil je kabbelende podcasts en soms wil je even een goede. Deze deden dat voor mij. Check de shownotes om te zien of het ook iets voor jou is, zou ik zeggen.

Dit was dan weer een aflevering van Seblog. Bedankt voor het luisteren en je kan me ook vinden op Seblog. Je kan geen reviews achter laten op iTunes, maar ik waardeer de gedachte. Baiii~

Is je hoofd al vol of juist leeg

Het lukt me nog niet echt om mezelf te vervelen. Ik weet nog te veel afleidingen te vinden, zowel in Youtube als in anime, maar dus ook de persconferentie. Ik zou naar het hoog water willen gaan kijken, maar ja, avondklok. Morgen verwacht ik weer een mail waarin veel rijlessen worden afgezegd, en of ik even kan bellen om ze achteraan weer in te plannen. Het niet door gaan van de dingen gaat door.

Ik was begonnen met rijlessen direct na de vorige lockdown. Ik wilde me niet nogmaals zo opgesloten voelen. Inmiddels ben ik gewend aan het gevoel. Het is jammer dat er zo onmogelijk op de plannen valt, wanneer je dan je examen zou plannen, de rijlessen die je voor die tijd dan nog neemt, de derde golf die op ons afkomt. Het is allemaal een beetje zonde van de tijd, de moeite en vooral het geld.

Verder gun ik de kinderen en hun ouders de opening van de scholen hoor. Ik ben te moe om alles nog tegen elkaar af te wegen. Wil je economie, wil je gezondheid, en indien dat laatste, wil je dan fysiek of mentaal? Zoals iedereen, volgens mij, sta ik mezelf meer vrijheden toe dan ik in maart deed. Eerder dacht ik nog dat het sneller zou overgaan als ik maar strikt was. Inmiddels denk ik dat ik nog wat vrijheidjes te goed heb die anderen al genomen hebben. Ik weet dat het niet zo werkt. Maar dit is wat je hoofd doet.

Dat, en mijn haar maar laten groeien.

Saai februari

Ik heb dus besloten om, in navolging van Dry January, een maand te minderen met social media. Ik ben niet geheel januari sober doorgekomen, maar ik ben sowieso al niet zo’n drinker en zeker nu de meeste fysieke sociale contacten ook zijn opgedroogd, was het niet zo lastig om van drank af te blijven. Maar als ik ergens verslaafd aan ben, dan zijn het wel schermen.

Ik ben de eerste dag al niet perfect doorgekomen. Al zeker vier keer heb ik mezelf betrapt op gedachteloos Twitter openen. Bij de eerste keer kwam ik er pas achter nadat ik net iets via Whatsapp had gedeeld. Dat voelt zo stom, dat je naar je bericht staart en denkt: ik geloof dat ik niet op Twitter wilde kijken, maar het feit dat ik dit net verstuurd heb wil zeggen dat ik er net wel op zat.

Verder zou je ook kunnen zeggen dat een avond anime kijken nog steeds niet de beste invulling van saai februari is. Het hele doel is om jezelf een beetje te gaan vervelen. Verveling is de eerste stap tot creativiteit. Maar ik wil ook niet te hard zijn voor mezelf, het is pas de eerste dag, en we zitten ook gewoon nog in een pandemie.

Een ander voorgenomen onderdeel is dat ik elke dag een stukje tik voor dit blog, van ongeveer deze lengte. Dat is in elk geval al wel gelukt voor vandaag.

Waarin i zich op glad ijs begeeft

Ergens op het internet wilde ik vandaag een Nederlands persoonlijk voornaamwoord gebruiken waarbij ik geen gender wilde uitdrukken. Vervolgens ging de rest van het gesprek over het voornaamwoord dat ik ter plekke uit mijn duim zoog.

Er zijn al diverse voorstellen gedaan voor een dergelijk woord, en ook het woord dat ik gebruikte is niet nieuw. Omdat we nog in een onduidelijke fase zitten, waarin er nog geen consensus is over het beste woord, denk ik dat het goed is dat we blijven experimenteren. Uiteindelijk vinden we zo vanzelf een woord dat blijft hangen.

Ik wilde dus verwijzen naar Apple’s voice-assistent Siri, die sommige namen van apps en bedrijven gewoon niet herkent. Dus in antwoord op de vraag of ik geen woorden kon toevoegen, zei ik:

Ik geloof wel dat i in mijn contactenlijst kijkt?

Allereerst: alles waar je mee komt is een constructie en klinkt dus eerst raar. Ik doe ook maar wat. ‘I’ is een variatie op ‘die’, wat voor sommige non-binaire mensen hun geprefereerde voornaamwoord is. Ik vind het fijner dan het vaak voorgestelde ‘hen’, wat beter werkt in het Engels (they) dan in het Nederlands.

Waarom niet gewoon ‘die’, dan? Het probleem dat ik ermee heb, is dat het vrij veel nadruk legt op het voornaamwoord en daarmee op de persoon waarnaar verwezen wordt. Neem bijvoorbeeld dezelfde zin nog een keer, maar dan met ‘die’:

Ik geloof wel dat die in mijn contactenlijst kijkt?

Het is misschien subtiel, maar mijn taalgevoel legt hier nadruk op de persoon in deze zin, terwijl de interessante informatie van deze zin juist ‘in de contactenlijst’ is. De persoon wordt hier enkel benoemd omdat we in het Nederlands nu eenmaal continu een onderwerp nodig hebben. Vergelijk de volgende twee zinnen:

Ik geloof dat je in mijn contactenlijst keek? [Niet naar de tijd.]

Ik geloof dat jij in mijn contactenlijst keek? [Robin was het niet.]

Zeker in gesproken Nederlands legt de tweede zin erg veel nadruk op ‘jij’, waarbij dus een tegenstelling wordt gesuggereerd op basis van de persoon. Dat is wat ik bedoel met ‘nadruk op de persoon’ en ik heb het idee dat ‘die’ een zelfde soort nadruk oproept. Vandaar dus mijn keuze voor ‘i’:

Ik geloof dat i in mijn contactenlijst keek? [Niet naar de tijd.]

Ik geloof dat die in mijn contactenlijst keek? [Robin was niet.]

We zouden ook voor ‘ie’ kunnen gaan, maar ik vond dit wel lekker. Ik zuig het ook niet volledig uit mijn duim, Nescio deed dit al deed in De Uitvreter, waar hij zinnen gebruikt als: ‘Bavink kwam met hem aanzetten toen-i uit Veere terugkwam.’ en ‘In Veere had-i Japi voor 't eerst gezien.’ Het streepje vond ik net te ver gaan. En Engels heeft ook zo’n kort woord met dezelfde letter.

Wat wel opvalt is dat Nescio hier ook met ‘hem’ verwijst. (Je zou kunnen zeggen dat ‘i’, net als ‘diens’ trouwens, van oudsher ook een mannelijke betekenis draagt. Maar ja, je moet iets!) Om hier ‘i’ of ‘die’ in die positie te zetten voelt voor mij te ver gaan, dus ik vrees dat we hier nog iets mee moeten.

Om nog weer even wat zinnen erin te gooien:

Ik heb honger. Robin geeft me een appel. Het is mijn appel.

Je hebt honger. Robin geeft je een appel. Het is jouw appel.

Hij heeft honger. Robin geeft hem een appel. Het is zijn appel.

Ze heeft honger. Robin geeft haar een appel. Het is haar appel.

In dit rijtje hebben we dus naast ‘die’/‘i’ en ‘diens’ nog een versie nodig. De site langzaldieleven.nl (die trouwens ook liever ‘dies’ gebruikt dan ‘diens’), gebruikt hier ook gewoon ‘die’ voor, daar dat gaat er bij mij dus nog niet helemaal in. Het nare is echter dat alles wat je hier neerzet altijd gemarkeerd gaat zijn (want het bestaat nog niet). Ik denk dat ik zelf het gefabriceerde ‘dem’ beter vind werken.

Die heeft honger. Robin geeft dem een appel. Het is diens appel.

Die heeft honger. Robin geeft die een appel. Het is dies appel.

Ik geef toe dat er enigszins een mannelijke klank in zit, maar het voelt daardoor wel herkenbaar en bruikbaar. Geweldig is anders.

Een ander interessante eigenschap van ‘i’ is trouwens, dat ik in de volgende versie heel erg het gevoel heb dat het Robin is die de appel ontvangt. Kennelijk is ‘i’ (en in mijn ogen daarmee ‘die’ dus ook) heel erg nominatief.

Die heeft honger. Robin geeft i een appel. Het is dies appel. (Maar dus meer die van Robin.)

Ik blijf verder twijfelen over ‘dies’ of ‘diens’. Ik denk dat ik gewoon door die zure appel heen moet bijten en voor ‘dies’ moet gaan. Mijn eindkeuze (voor vandaag dan) zou zijn: die/i, dem, dies.

Om te herhalen: ik doe ook maar wat. Laten we blijven proberen tot er iets blijft hangen. Maar het belangrijkste punt dat ik hier wil maken, is dat ik behoefte heb aan een minder prominente versie van het voornaamwoord, zoals ‘jij’ ook ‘je’ heeft. Ik denk dat ‘i’ die rol voor ‘die’ heel goed kan vervullen.

Dan ontvang ik nu graag jullie voorstellen over xij, nij, qij, hen, vij, lij en wat dies meer zij.

Creepy momenten met je rijinstructeur

Dat je trots vertelt dat je twee soorten kijken hebt ontdekt. Aan de ene kant is er je licht fotografische geheugen, dat welliswaar niet zo werkt als in Rainman, maar zeker wel op foto’s nemen lijkt. Aan de andere kant is er het snel kijken naar de achterspiegel, en genoegen nemen met ‘de idee van een auto’, daar ergens achter je.

Dat er dan op dat moment van zowel voor als achter een goudmetallic Skoda aan komt rijden, zodat je allebei even niet meer weet wat nou de voorruit en wat nou de achterspiegel is.

Als mijn fotografische geheugen een export-functie had, had ik hier een foto bij gepubliceerd.

An evening with: Nina Simone

Ik keek op mijn zondagavond de tragische documentaire What happened, miss Simone? op Netflix, over dus het leven van Nina Simone. Er zijn een paar dingen die me opvielen.

Allereerst dus de tragiek van haar leven. Ze wilde de eerste zwarte klassiek pianiste worden, maar daar was in die tijd geen plek voor. Ze werkte in clubs en speelde andere stijlen, en werd verteld dat als ze werk wilde houden, ze erbij moest gaan zingen, dus dat deed ze. Daarmee bouwde ze een naam op, de naam Nina Simone, die trouwens niet echt haar naam was, uit angst dat haar moeder erachter kwam.

Ze speelde een actieve rol in de Civil Rights Movement, waar ze min of meer door geobsedeerd raakte. Haar boekingen liepen terug, omdat haar concerten steeds meer en meer uit alleen maar de politieke boodschap bestond. Haar activisme haalde haar carrière naar beneden, al zou je ook kunnen zeggen dat de wereld haar naar beneden haalde omdat die haar boodschap niet wilde horen.

Er volgde een periode van rondzwerven door Afrika en Europa, waarbij ze uiteindelijk in Nijmegen terecht kwam. Gewoon hier de stad waar ik woon, mijn oren klapperden er een beetje van. Dat was het keerpunt en daarna kwam ze met (psychische) hulp weer een beetje op de been en speelde ze weer concerten.

De een van de dingen die me verbaasden was dus dat ze in Nijmegen heeft gewoond. Het blijkt een appartement naast het Belvoir Hotel te zijn (dan kon ze daar zwemmen), dus niet per se een hippe plek met veel binding met de stad, maar toch.

Daarnaast blijkt er dus een land in Afrika te liggen, Liberia, dat gesticht is door voormalige Amerikaanse slaafgemaakten (de vlag is de Amerikaanse maar dan met één ster). Daarnaast ligt het land Sierra Leone, ook gesticht door voormalige slaafgemaakten, maar niet specifiek door Amerikaanse. Ze behoren nu tot de armste landen ter wereld.

Deze feiten verbazen me, maar nog meer verbaas ik me over het feit dat Liberia als sprookjesland klonk en ik oprecht nog nooit van gehoord had. In een pubquiz had ik ‘onwaar’ geantwoord. Ik vind het schokkend dat ik zo weinig van Afrika weet, vooral omdat ik dankzij een lichte informatie-verslaving best veel weet van landen in de wereld. Blinde vlek.

Dan tot slot, en dit is gevaarlijk terrein, iets over het uiterlijk van Nina Simone, vooral in de latere fragmenten. Hoe ouder mensen worden, hoe meer mannen en vrouwen op elkaar gaan lijken. Nina Simone had dit ook, door gebrek aan make-up misschien ook, en door haar zeer korte haar. Laat ik het maar gewoon zeggen: ik zag een zwarte man voor de piano staan.

Het was een mooie reminder dat, waarschijnlijk, vrijwel elke vrouw er als een man uit zou zien, als zij haar haar zou millimeteren en geen make-up zou doen. Het liet zo heel mooi zien hoe gender inderdaad een construct is, een serie afspraken over uiterlijkheden waar we gewend aan zijn.

Genoeg om over na te denken dus, en een aanrader ook wel, die documentaire. Dan ga ik nu op zoek naar een opgenomen concert.

Edit: Het is deze geworden. Ik publiceer ook te snel, na publicatie bedacht ik me dat ik nog dieper in wilde gaan op mentale gezondheid en strijden voor gelijke rechten. Dat komt later nog eens dan, als ik er dieper over nagedacht heb.

Doen alsof ik Keti Koti ken

Ik heb alweer even niets meer gepost over het onderwerp, maar de afgelopen weken ben ik nog steeds veel aan het lezen over hedendaags racisme en ons slavernijverleden. In het begin schreef ik daar wat meer over, maar naar mate je meer leest, merk je beter hoeveel je eigenlijk nog niet weet over het onderwerp. Het gaat vrij diep.

Voorheen zei ik nog dingen als ‘ik heb in de Bijlmer gewoond’, alsof ik daarmee alles van dit onderwerp wist. Ja, ik wist dat er elk jaar een festival werd georganiseerd, maar pas zeer recent kan ik Kwaku en Keti Koti uit elkaar houden. Ja, ik kwam wel eens in de World of Food, maar iets anders dan McDonalds en een pizza heb ik er nooit gegeten. Ja, ik kwam wel eens op het Anton de Komplein, maar vooral afremmend met fiets om daarna de Albert Heijn in te duiken.

Inmiddels weet ik dat De Kom de auteur is van Wij slaven van Suriname, dat klaar ligt op de leesstapel nu Hallo witte mensen uit is. Ik doe mijn best om achterstand in te halen, maar voel me tussendoor ook een volstrekt nutteloze boekenlezer op de bank. Gaat dit probleem zich echt oplossen als ik me door alle links op Withuiswerk.nl heen heb gewerkt?

Het is fijn om het gevoel te hebben vorderingen te maken. Iemand vroeg me wat ik dan vond van Sylvana Simons, of ik haar niet ook irritant vond. Nee, irritant is nooit het woord geweest, maar helemaal begrepen heb ik haar vast ook niet altijd. Maar, van de week keek ik een documentaire die haar volgt tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van Amsterdam in 2018. Halverwege is een vrij lang fragment waarin ze in discussie is met een witte man. Mijn gevoel van vorderingen maken zit erin dat ik voor alle waarschijnlijk irritante dingen die ze tegen hem zei, klappend op de bank zat: yes, precies dat.

Om toch even te expliciteren: Sylvana Simons, witte mannen, institutioneel racisme, ons slavernijverleden, discriminatie, Anton de Kom en de eetstandjes bij World of Food… dat zijn allemaal totaal andere dingen. Dat is wat ik bedoel, dat het vrij diep gaat. Er is hier zo’n enorme weggestopte wereld, die allemaal ook Nederland is.

Het is ook gek hoe ontzettend gepolariseerd er op dit moment met deze wereld om wordt gegaan. Kennelijk is het heel ‘links’ om je oprecht af te vragen wat Keti Koti is en hoe je je tot slavernij verhoudt. Om gewoon te luisteren naar wat mensen vertellen over hun ervaringen in hun eigen land, te erkennen dat ook niet-witte mensen recht hebben op een goede relatie met de politie.

Ergens heeft ‘rechts’ gelijk. Hoe meer ik me verdiep in het ongemak van de slavernij, hoe ongemakkelijker ik juist ‘de Nederlandse trots’ vind. Hoe harder zij roepen dat Nederland zo geweldig is, hoe minder ik er bij hoef te horen.

Tuurlijk, ik wil best trots zijn op Nederland, maar dan met inachtneming van de nuances die dat met zich meebrengt. Ik ben en voel me niet verantwoordelijk voor de slavernij die mogelijke voorouders hebben gepleegd. Ik ben en voel me wel verantwoordelijk om de overblijfselen die we nu nog zien op te heffen.

Dus, zelfs al was ik vorig jaar nog volstrekt onbekend met deze dag, of misschien juist ook wel daarom: het lijkt me een goed idee om van Keti Koti een nationale feestdag met herdenking te maken.

Ik was gisteravond twee minuten stil met een livestream uit Rotterdam. De twee minuten deden me denken aan die andere twee minuten uit mei, waar we ook stilstaan bij vrijheid. Ook de huidige generatie Duitsers valt weinig aan te merken over hun rol in de jaren 40. Ook bij Keti Koti zijn verhalen te vertellen over het verzet. Er zijn in beide gevallen paralellen te maken naar de huidige tijd. Het lijkt me niet meer dan logisch dat we hier eens per jaar bij stil staan, met voordrachten en stilte, en daarna dan feest vieren over wat nu kan.

Gezien de staat van het debat zijn we nog wel een paar jaar van dat punt af, maar ik zet het alvast in mijn agenda om volgend jaar vrij te vragen.

Tot slot een incompleet lijstje van dingen die ik tot me nam, omdat er zo veel te vertellen valt, maar ook al verteld is:

Mobiel blijven tijdens corona, en daarna

We zitten nu drie maanden en een week in De Situatie. Als je er niet teveel op let merk je het niet eens meer. Straten zijn vol, terrassen zijn vol, mensen zitten weer gewoon bij elkaar in het park. Als je goed kijkt zit er anderhalve meter tussen, maar als je beter kijkt soms ook niet.

Zelf ga ik weer anderhalve dag in de week op de fiets naar kantoor, omdat ik anders aan letterlijk grenzend gek werd. De eerste keer was op 3 juni, en achteraf bedacht ik me dat dat de eerste keer in net iets minder dan drie maanden was dat ik langer dan 3 uur niet thuis was geweest.

Daarna ging het harder, inmiddels heb ik meerdere van die dagen gehad, waarin ik toch redelijk veel mensen zie en langere periodes niet thuis ben. Ik kom nu dus zelfs weer met enige regelmaat in het centrum van Nijmegen.

De gekste dag was misschien wel vorige week zaterdag, toen ik eerst met 15 mensen die ik nog niet kende in een lokaal gezeten heb om de Wegenverkeerswet te leren, en daarna aansloot bij een parkfeestje van een jarige vriend. Alsof er niets aan de hand was, los van de ruimte tussen alle personen.

In een straal van 10 kilometer

Eén van die dingen die nog steeds staat, is dat ik mij nog altijd niet buiten een straal van 10 kilometer rond mijn huis heb verplaatst. Komende donderdag is het magische moment, omdat ik dan in Arnhem moet zijn om iets te regelen voor mijn rijbewijs. Daarmee heb ik dan eindelijk een essentiële reis te pakken.

Want dat is het devies momenteel: het OV is alleen voor essentiële reizen. Wij zijn in Nederland niet opgesloten geweest in onze huizen, maar een deel van ons is wel opgesloten in onze eigen woonplaats, min of meer.

Voor mij betekent dat dus dat mijn drie opties zijn om te wandelen, te gaan hardlopen, of om op de fiets te gaan. En dan doe ik het met die straal van 10 kilometer naar omstandigheden nog best aardig.

Ik weet dat er in vorige eeuwen mensen waren die hun hele leven nauwelijks buiten zo’n straal kwamen, maar voor mij is dit niet normaal en hoewel het went wil ik ook liever niet dat het normaal blijft.

In de auto dan maar

Ik hintte er al een paar keer naar: ik ben zodra het weer mocht in een lesauto gestapt. Mensen die het met me over auto’s hebben gehad zal dat verbazen. Ik ben nogal een fan van het OV en de fiets, heb altijd geroepen dat ik geen auto nodig heb en heb zelfs een beetje radicale anti-auto-ideeën verkondigd.

Een paar jaar terug las ik bij De Correspondent het woord ‘treinfietser’. Het artikel waar het in stond legde uit dat een groot deel van het Nederlandse verkeer zo kon worden benoemd, terwijl we daar voorheen alleen de losse woorden ‘fietser’ en ‘treinreiziger’ voor hadden. Die twee losse woorden verwezen ook naar twee losse groepen. Door de treinfietser een naam te geven, kon hij door de statistiek en politiek worden gezien.

Maar los daarvan identificeerde ik me direct met dit woord. Eenmaal in de lesauto gestapt, legde ik ook direct uit dat ik een ‘door De Situatie in de auto geduwde treinfietser’ ben. Ik zeg dat nog steeds met trots, zo van: het is niet mijn idee.

Ik moet zeggen: het heeft ook wel wat. Na de eerste doodsangst van ‘wow we gaan 50’ en ‘zeker weten, 70?’ wen je aan de snelheid en is het net een spel. Ik betrapte mezelf erop dat ik het eigenlijk best leuk vond om random rondjes door Nijmegen te rijden zonder doel. Ik bedacht me ook direct dat er mensen zijn die dat doen, als tijdverdrijf.

Ergens ben ik wel blij dat mijn ruzie met de koppeling de boel nog een beetje relativeert.

Het recht van de snelste

In de kantine van de rijopleiding, wachtend op de instructeur voor de Theoriedag, las ik opzichtig het boek Het recht van de snelste van Thalia Verkade en Marco te Brömmelstroet (de fietsprofessor). Het was mijn poging om te laten zien: ik ben hier wel maar niet vrijwillig. Inmiddels heb ik het boek uit.

Dankzij dit boek ontdek ik dat het helemaal niet zo vanzelfsprekend is dat we overal die fietspaden hebben liggen. Daar is hard voor gestreden. Dat ik vrienden en familie aan twee zijden van het land heb, en toch 30 jaar geen rijbewijs nodig heb, is een luxe die zeldzaam is.

Ook wijst het boek op de vrij dominante positie van de auto in onze publieke ruimte, ook in Nederland. Hoeveel vierkante kilometers asfalt er wordt neergelegd, vaak ook puur het parkeren van auto’s. En ook hoe gek het is dat we het normaal vinden dat er zoveel slachtoffers bij vallen, en daarbij in berichtgeving steeds het slachtoffer de schuld geven (‘het kind keek niet uit’) en de auto als ding zien (‘busje schept voetganger’), en zo de dader (of ongewenst medeplichtige) uit beeld houden. Het is heel erg het lezen waard. Ik heb gehuild.

Maar nu dus De Situatie

Ergens komt het boek ongelukkig uit, zoals veel dingen momenteel ongelukkig uit komen. In Parijs schijnt de fietser door De Situatie helemaal in opkomst te zijn. Met steeds grotere aantallen veroveren ze de stad, filmpjes van auto’s die zich ongewenst voelen komen voorbij op Twitter.

Maar tegelijkertijd kan ik hier in Nijmegen dus niet naar Leiden, Den Haag of Amsterdam, omdat ik nu een reden moet hebben om in de trein te mogen zitten. De auto, als rijdende privé-ruimte, kan wel gebruik blijven maken van de publieke ruimte en zo het land oversteken.

Mijn intentie is om iets met een deelauto te gaan doen, beginnend met GreenWheels, want die staat om de hoek. Een auto bezitten gaat me veel te ver. Het is goed, voor mezelf, om met een rijbewijs extra mobiliteitsopties te creëren. Van de vier broers heeft alleen een partner een rijbewijs, en die heeft ook al tijden niet gereden. Wie neemt het stuur van mijn ouders over? Het voelt alsof ik die plicht heb, iemand in onze familie moet het doen.

Maar toch heb ik het er moeilijk mee, zeker ook na het boek. Meedoen is stemmen vóór het gebruik van levensgevaarlijke machines, grote bakken metaal die we op hoge snelheid door onze publieke ruimte drijven, waarvan we grote delen vrij maken van obstakels en waardoor iedereen overal moet opletten.

Mijn doel is niet dat rijexamen halen. Mijn doel is leren om op een veilige en milieu-bewuste manier deel te nemen aan het verkeer als automobilist. Het is gek dat we dat alleen aan de poort reguleren: kijk alle straatjes in, binnen-buiten-naast-richting, breed kijken. Zodra je door de poort bent wordt je alleen nog bijgestuurd met een paar snelheidscontroles en als je daadwerkelijk iets of iemand geraakt hebt.

En hierna

Maar het boek laat ook zien dat – hoewel veel op de automatische piloot gaat en het moeilijk is tegen de stroom in te roeien – het wel helpt om je druk te maken over dingen. Ik weet nog niet precies waar ik moet beginnen, maar ook als ik een rijbewijs heb kan ik tegen auto’s in steden blijven. De Situatie zal overgaan en dan komt de treinfietser terug. Ik ben ook vegetariër, ik weet hoe ik mezelf het comfort van meestromen met de massa kan ontzeggen.

En wie weet duurt mijn ruzie met de koppeling wel langer dan de zoektocht naar het vaccin. Donderdag in elk geval met reden naar Arnhem, met de trein.

Murw

Ik was weer even een paar dagen stil. De liveblogs van de Black Lives Matter-demonstraties zijn weg, het NOS-journaal heeft het er niet meer over. Door de juiste mensen te volgen blijf ik over racisme en anti-racisme lezen op Twitter, maar ik wil er zelf niet te drammerig mee overkomen. Bovendien: ik moet juist lezen.

Maar het is veel, dus zit ik nu met een overstromend hoofd. Ik moet er nu wat over delen, omdat ik anders gek word. De informatie moet ook weer verwerkt worden. Zie deze post als een samenvatting van wat ik tot me heb genomen, met wat achtergrond.

Merk op dat ik dit merendeel heb gevonden op Withuiswerk.nl, maar ook zelf wat heb gegrasduind.

Zwart als roet

In een ver verleden (2014) heb ik de documentaire Zwart als roet van Sunny Bergman gezien. Uiteraard was ik was in 2011 ook verbaasd toen Quinsy Gario ons vertelde dat zwarte piet niet kon, en ik kwam in 2013 al heel blij met de roetveegpiet als oplossing. Toch duurde het dus nog tot deze documentaire dat ik er echt de ernst van in zag. Sindsdien is gelinkte post dus ook een privé-post, omdat ik vond dat ik te snel het roetveegpad op ging.

Uit de documentaire kreeg ik mee dat ik niet vrij was van racisme, maar verder dan dat kwam ik nog niet.

Ik woonde die tijd in de Bijlmer, en ik merkte op dat ik ’s avonds bij het thuiskomen “ojee” dacht als ik een jongen met een niet-Westerse achtergrond tegenkwam, maar bij witte jongens geen probleem had. Ik merkte op dat er in de Albert Heijn een duidelijke scheiding was tussen de vrij witte rij voor de pinkassa en de gemengdere rij die met contant wilde betalen. Ik dacht dat ik nu wist dat ik racist was en dat het daarmee oké was.

Ik kende de naam Anton de Kom, van het plein, en dat het een Surinaamse schrijver was. Niet wat hij geschreven had, waar hij voor streed, waar hij stierf.

Mijn mening over zwarte piet is in de jaren daarna wel veranderd naar ‘laten we er toch mee stoppen’, maar dat kwam vooral omdat de overkant zich zó enorm aan het ingraven was dat ik er eng van werd. Wat is er in vredesnaam zo gezellig aan een kinderfeest waarbij je zo krampachtig ‘Nederlander’ wil zijn?

Wel was ik ook trots op mijn woke-heid. Twee huisgenoten later in Nijmegen hadden niet gedacht ooit een Nederlander te ontmoeten die tegen zwarte piet was. ‘Jij snapt dit toch?’ Ik was trots dat ik een ander geluid had laten horen en kon weer lekker verder met niets doen.

Wit is ook een kleur

Nu met de demonstraties in de VS en in Nederland werd ik opnieuw met dit onderwerp geconfronteerd. Zoals ik eerder schreef keek ik ‘het vervolg’ op de documentaire van Sunny Bergman: Wit is ook een kleur. Die was heel ongemakkelijk en wees me erop dat ik helemaal nog niet zo ver was als ik dacht dat ik was.

De documentaire laat een sessie zien met een heel diverse groep, die ze in een lijn laten staan in een gymzaal. Er volgt een lijst stellingen over het dagelijks leven waarbij de personen een stap naar voren moeten zetten als ze vinden dat het op hen slaat, en naar achter als het niet zo is. Het eindresultaat is dat alle witte mensen vooraan staan.

Daarna praat de groep na in een kring. De witte mensen voelen zich vaak aangevallen en praten dwars door alle verhalen heen, terwijl ze met hun eigen voorbeelden van ongelijkheid komen. Eigenlijk wordt er niet echt geluisterd, tot ze erop worden gewezen dat ze niet echt luisteren, en zelfs dan blijft het moeilijk.

Het is allemaal erg pijnlijk om te zien, maar ook herkenbaar: ik zou ook naar dergelijke voorbeelden grijpen om me te verdedigen en het niet te hoeven horen. Niet omdat ik heb besloten dat ik het niet wil horen. Maar kennelijk wil ik het toch echt niet horen. Dankzij de documentaire ben ik me daarvan bewust en probeer ik te horen wat ik niet wil horen.

Hiermee geconfronteerd vond ik dus dat ik 1) meer moest lezen over zaken, mezelf bewuster maken en 2) mensen aan moest spreken op de dingen die ik nu zag en het te wijzen op middelen zoals Withuiswerk.nl.

Verdacht

Black Lives Matter is een protest tegen Amerikaans politiegeweld en we kunnen het daar over hebben. Maar ook onze politie is niet altijd lief voor iedereen, en dat keert zich ook tegen andere niet-witte mensen. De documentaire Verdacht bevat veel schrijnende verhalen.

Waarom vinden we het oké dat mensen met een andere huidskleur continu staande worden houden?

Omdat statistiek uitwijst dat dat zin heeft, zei een van de personen met wie ik hierover in discussie ging. Deze persoon vindt zichzelf niet racistisch, ziet het juist als een redelijk en misschien zelfs wetenschappelijk argument. Een dobbelsteen gooien is minder efficiënt.

Ik vind dat onzin. Er zijn genoeg witte Nederlanders die ook niet deugen. Als je bij niet-witte Nederlanders consequent de auto overhoop haalt, terwijl je witte Nederlanders laat doorrijden, snap ik dat je statistieken uiteindelijk aantonen dat niet-witte Nederlanders minder deugen.

Maar nog los daarvan: de voorbeelden zijn echt schrijnend en vaak overduidelijk racistisch. Je hebt ook als niet-witte Nederlander recht op een sportauto, zonder elke keer aan de kant te worden gezet. (Zeg ik als niet-autofan.)

Changing gears.

1619

De moeilijke gesprekken zijn soms ook met mensen die dichtbij staan. Juist de mensen van wie ik hou zie ik graag als goede mensen, maar ze zeggen soms wel dingen die ik problematisch vind.

Een van hen vertelde over vriend W., die heel gezellig was, maar wel steeds begon over het verleden. Vriend W. kwam uit Suriname. Zelf zag deze persoon geen kleur, maar juist omdat vriend W. steeds maar weer begon over dat slavernijverleden, ontstond de associatie. Door er zelf steeds over te beginnen, werd vriend W., die normaal altijd heel gezellig was, een steeds minder fijne gesprekspartner. Op deze manier riep vriend W. het zo over zichzelf af.

Zo’n gesprek is ontzettend lastig, zeker telefonisch. Ik kon alleen maar ‘auw auw auw’ denken, maar ik had ook niet de juiste antwoorden om hier tegenin te gaan.

De reden dat ik er geen antwoorden op had, is omdat ik eigenlijk zelf ook niets weet over het slavernij-verleden. Om mij heen krijg ik tips over 1619, de podcast van de New York Times, en die is inderdaad goed. Ook heb ik de film 12 Years a Slave (2013) gezien deze week. Beiden geven een inkijk in de wereld van slavernij.

De podcast vertelt het verhaal van hoe Amerika is opgebouwd door tot slaaf gemaakten, waar vooral witte mensen beter van werden, maar dat bepaalde structuren daar nog steeds doorwerken tot de dag van vandaag. Nog altijd lijkt men te denken recht te hebben op goedkope arbeid van zwarte inwoners. Nog altijd is er sprake van een kloof die in stand wordt gehouden of soms juist actief wordt vergroot.

De film 12 Years a Slave geeft juist een inkijk in hoe het was om tot slaaf gemaakt te zijn. Wel vanuit het wat veiligere perspectief van iemand die eerst in het noorden een vrij man was en na een kidnap tot slaaf gemaakt wordt in het zuiden. De titel verraadt het eind: hij wordt bevrijdt. Een happy ending voor de hoofdpersoon, maar een makkelijk einde voor een film en de kijker.

De plantage van onze voorouders

Maar zelfs al geeft de podcast 1619 minder ruimte om je achter te verschuilen dan 12 Years a Slave, het beschrijft slavernij nog altijd als iets dat een probleem was in Amerika. Aangezien we veel cultuur importeren vanuit Amerika (en hebben geïmporteerd naar Amerika) moeten we ons daar zeker toe verhouden. Toch hebben we hier thuis nog genoeg in de kast liggen ook.

Daarom luister ik dus ook de nu nog lopende podcast-serie van de VPRO: De plantage van onze voorouders. De podcast-maakster duikt daarbij in de geschiedenis van haar eigen (adellijke) familie. Daarbij komt ze een plantage tegen, en zo ook de familie die afstamt van de tot slaaf gemaakte mensen van de plantage.

In die serie wordt het een paar keer aangehaald: hoe idioot weinig wij witte Nederlanders weten van die periode, omdat we er nooit naar kijken. Omdat we ons ervoor schamen, omdat we zeggen: wij hebben het niet gedaan. Maar als we het niet gedaan hebben, waarom schamen we ons dan? Waarom kijken we er niet gewoon naar?

Deze podcast kijkt er wel naar. Het is een erg persoonlijk verslag en legt daarmee veel bloot. En zo moeilijk is het ook weer niet om het te luisteren.

Niet dat ik nu weet wat ik met de slavernij aan moet, maar het helpt om er gewoon naar te kunnen kijken, er weet van te nemen. En misschien is dat uiteindelijk ook wel alles wat we ermee moeten: erover leren en erkennen, in plaats van het wegstoppen en vergeten.

Ik zou nog wel een hele blogpost vol willen schrijven met hoe bizar de hele situatie eigenlijk is, maar laat ik dat even opsparen voor een andere keer. Het is ook niet mijn verhaal, ik vertel het alleen maar na.

Als links mens lekker op een zwaard vallen

Terug naar het erover praten met mensen. Dat doe ik dus ook. Het merendeel van deze gesprekken is dankzij De Situatie op afstand, maar ik spreek mensen erop aan als ze dingen zeggen die volgens mijn nieuwe kennis niet in orde zijn.

De opener tot het gesprek was vaak dat ik op de demonstratie in Nijmegen ben geweest. Daarmee kon ik over de anderhalve meter op de Dam heen stappen en zeggen dat ik het zo zonde vond dat dat afleidde van de boodschap.

Iemand was verbaasd dat ik, verder zo voorzichtig in deze periode, dan toch naar een demonstratie ging voor zoiets nutteloos. Ik probeerde het nut aan te tonen, maar kon toch ook niet overal antwoord op vinden. Ik moest denken aan wat ik op Twitter las. Iemand riep dat linkse mensen in racisme een zwaard vonden waar ze lekker in konden vallen. Lekker zwelgen in schuld en de Nederlandse cultuur verloochenen. Mijn gesprekspartner ging niet zo ver, gelukkig.

Ik vind het is lastig. Als ik niet op tijd genoeg heldere argumenten vind, moet ik me dan laten overtuigen dat er inderdaad niets aan de hand is, dat iedereen het wel eens moeilijk heeft in onze maatschappij? Of moet ik het gesprek afronden en op zoek gaan naar nog meer argumenten? Door gesprekken af te kappen tot je betere argumenten hebt, kom je uiteindelijk in een sekte terecht. We graven ons erg in en zien elkaars punten niet meer.

Toch denk ik dat als we graven, we best nog even kunnen graven in ons slavernijverleden. Je weet pas of je er iets mee moet als je weet wat het is. En breder: hoe bizar is het verhaal van de Europeaan die op een bewoond eiland aankomt en zegt dat hij het ontdekt heeft. Wat zegt dat over de mensen die er wonen? Wat zegt dat over de Europeaan? Ik snap dat sommige mensen een hekel aan ons hebben, vooral omdat we dit onderwerp zelf volstrekt negeren.

Al met al ben ik dus soms minder in touch met ‘mijn’ mensen, maar heb ik het idee dat ik de wereld als geheel beter snap. Maar ik ben er nog lang niet. Ik studeer nog even door, ik hoop jij ook.

Meer laden