We zijn bij Tom thuis. Zijn moeder zei dat ze iets te eten zou maken, maar Tom liep direct naar boven. Ik heb nog vriendelijk ‘hoi’ tegen haar gezegd, omdat ik geleerd heb om beleefd te zijn. Volgens mij was het goed, want ze lachte nog even tegen me.
Tom zet de computer aan. Je ziet dat hij een gamer is aan de manier waarop hij achter de computer zit: zijn rechterhand op de muis, zijn linkerhand bij de W, A en D, duim op de spatiebalk, klaar om te schieten.
‘Ken je Unreal Deathmatch al?’
Tom kent alle spellen. Ik niet. Ik schud mijn hoofd. Tom voert zijn wachtwoord in.
‘Echt vet is die.’
Zijn bureaublad verschijnt. Het is een nogal blauwige afbeelding van een boogschutter. Het is nauwelijks een mens, maar ook geen bestaand dier. Je zou het een robot kunnen noemen, maar er zijn geen draadjes. Er verschijnen icoontjes op het scherm en Tom dubbelklikt op een rode schedel met hoorns. ‘UnReal DM’ staat eronder.
‘Die gaan we spelen,’ zegt Tom, terwijl het spel opstart. ‘We’ is in dit geval vooral Tom, vrees ik. Bij Mitch spelen we nog wel eens samen, maar hij heeft een Xbox. Op een computer kan er nou eenmaal maar één iemand de muis vasthouden.
Net als Tom op ‘start’ heeft geklikt, roept zijn moeder. ‘To-om, komen jullie? Er is tosti!’
‘Kutklote,’ mompelt Tom.
Beneden staan drie borden met tosti’s op tafel. Toms moeder zit al.
‘Daar zijn jullie dan,’ zegt ze.
‘Ja, ik moest toch even de computer uitzetten,’ zegt Tom terwijl hij aan tafel gaat zitten. Eigenlijk heeft hij nog een paar zombi’s neergeschoten en staat het spel nu op pauze, nadat zijn moeder nog twee keer had geroepen. Hij spuit ketchup op zijn bord. Ik ga zitten voor het laatste bord.
‘Toch niet weer zo’n schietspel hè?’ vraagt Toms moeder.
‘Nee hoor,’ zegt Tom. Hij neemt een hap van zijn tosti.
Ik kijk naar mijn tosti. Er zit ham op.
‘Ik geloof er niets van,’ zegt Toms moeder.
Ze neemt ook een hap. Tom haalt zijn schouders op.
Ik kijk naar mijn tosti. Dit is ham. Toms moeder kijkt me aan.
‘Is het niet goed?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee hoor, is prima.’
‘Lust je geen tosti?’ vraagt Toms moeder.
‘Hij lust geen ham,’ zegt Tom.
‘Nee, ik lust het,’ zeg ik snel.
‘Maar je eet het nooit,’ zegt Tom. ‘Hij eet geen vlees.’
‘Hou je mond eens,’ zegt Toms moeder.
Tom spuit meer ketchup op zijn bord.
‘Mijn moeder is vegetariër,’ zeg ik.
‘O, dat wist ik niet,’ zegt Toms moeder.
‘Geeft niets,’ zeg ik en neem een hap van mijn tosti. Er zit ham op. Het voelt heel gek, ik weet dat dit een dier is en dat ik hem nu aan het opeten ben.
‘Maar jij bent geen vegetariër?’ vraagt Toms moeder.
‘Nee,’ zeg ik, hoewel dat strikt genomen niet waar is.
Tom kijkt weer op. ‘Ik heb je nog nooit vlees zien eten.’
Ik kijk naar mijn tosti. Tom heeft gelijk. Mijn moeder geeft me nooit vlees mee naar school. Bij de kerstmaaltijd had ze doorgegeven dat ik geen vlees at. Als enige kreeg ik een kaassoufflé, iedereen was jaloers.
‘Je mag het gewoon zeggen hoor,’ zegt Toms moeder, ‘dan maak ik een ander voor je, zonder ham.’
‘Nee,’ zeg ik, ‘ik wil het nu gewoon.’
Tom lacht. Zijn moeder kijkt hem aan.
‘Hij weet niet hoe vlees smaakt,’ zegt Tom. Ik kijk naar mijn bord.
‘Laat hem nou,’ zegt Toms moeder. ‘Je mag hem opeten als je wil, zeg het maar.’
Als ik thuis kom staat mijn moeder in de keuken.
‘Hoi Rick, hoe was het?’
‘Leuk,’ zeg ik, en gooi mijn tas in de hal.
‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘Gewoon, spelletje.’
‘Leuk hoor. Blijf je hier? Het is zo klaar.’
Ik loop de trap op en ga op bed liggen. Mijn keel voelt raar. Mijn buik ook. Ik heb een dier gegeten. Mijn moeder roept. Ik blijf op bed liggen.