Log in
Seblog.nl

Blog

Eurojacht

Ik koop vandaag de gekste zaken in de hoop de Litouwse euro-set voor mijn moeder te vervolledigen. Op dit moment ontbreken alleen de 5 en 20 cent, dus koop ik vooral zaken die hoge kans geven op die twee munten. Zo beging ik net de fout om een kleine karamelinis makijatas te kopen. Los van de karamel in de koffie gaf de kleine latte met € 2,20 maar kans op één 20-centmunt, terwijl de grote met € 2,60 kans had gegeven op twee 20-centmunten. Het meisje gaf één 20-cent-munt terug, maar dat was een Franse, dus nu moet ik nog iets kopen. Een aankoop van 0,75 is nu het beste, omdat dat zowel kans geeft op 20 als op 5 cent.

Er is geluk nodig bij het eurojagen. Eerder kocht ik de gebruikelijke ansichtkaart voor diezelfde moeder, voor op de koelkast. Litouwse internationale postzegels kosten 81 cent, en ze ronden niet af. Kans op 5 cent, dacht ik verheugd toen ik het bedrag zag, maar ik kreeg een hand vol 1 en 2 centen die ik al had en waar ik in Nederland ook niets aan heb. Gelukkig kon ik bij de supermarkt terecht met 1 euro en 9 centen om een broodje van 0,49 te kopen. Dat leverde een bruikbare 50-centmunt op.

Nu het latte-plan is mislukt moet ik weer iets nieuws kopen, liefst in de supermarkt. In de supermarkt heb je de meeste rust om het ideale totaalbedrag samen te stellen om zo veel mogelijk kans te maken op een Litouwse 20 en 5 cent. Het ziet er alleen zo vreemd uit als je elke keer opnieuw in de rij aansluit, dus ik denk dat ik het beste op zoek kan gaan naar een andere supermarkt. De latte is op, dus ik moet sowieso door.

Privéstukjes

Ik heb zojuist twee privéstukjes op dit weblog gepost. Het is een beetje onzinnig misschien, privéstukjes op een weblog, maar ik vind het idee leuk. Er is momenteel een soort hang naar meer privacy met dingen die je deelt. Twee mensen die ik ken zijn (net als anderen) nieuwsbrieven begonnen in plaats van of in aanvulling op hun blog. Snapchat en Instagrams imitatie van Snapchat zijn ook mooie voorbeelden: mensen delen er foto’s, maar tijdelijker en minder openbaar. Het jammere ervan is dat alle bovengenoemde voorbeelden niet meer tot het web behoren. Privéstukjes op weblogs horen wel bij het web, met alle voordelen van dien.

De stukjes zijn privé omdat ik ze eigenlijk niet goed genoeg vond, maar ik ze wel wilde bewaren binnen mijn weblogarchief. Ik had het daar laatst met Wout over. Op een of andere manier schrijf ik graag voor de openbaarheid. Mijn tekst moet een plekje hebben, dat het af is en dat ik het ergens neerzet en dat mensen daar dan naar kunnen kijken of niet. Dat hoeft natuurlijk helemaal niet, maar ik voel me daar beter bij.

Het alternatief is voor mij een mapje met tekstbestandjes voor ‘drafts’, of een opschrijfboekje met aantekeningen. Maar in beide gevallen voelt dat zo fragiel, zo nietsig. Ik heb stapels opschrijfboekjes die half-vol zijn en waar ik me schuldig over voel als ik er naar kijk en veel te veel mapjes vol schrijfsels waarvan ik niet meer precies weet hoe of wat en wanneer en waarom. Ik vind het fijn om een stukje te kunnen posten op een datum, dan is het af. Met dit privé-systeem kan ik het later altijd weer kopiëren, redigeren en opnieuw publiceren op een nieuwe datum.


Terug naar de stukjes. Je kan er hier een zien. Dat wil zeggen, er is niet zo veel te zien, want de instelling staat gewoon op private: true, wat zoiets betekent als ‘alleen voor mezelf’. In de planning staat wel om een soort inlog-ding te maken zodat vrienden en bekenden bepaalde stukjes kunnen lezen, maar hoe ik dat precies ga vormgeven is nog in brainstormfase.

Ik ben voorlopig weer content.

Beesten op je kamer

Twee weken geleden zat er een Heel Gek Beest in mijn kamer. Ik schrok ervan, ving het in een glas, en liet hem een nacht zo onder het glas op mijn printer staan. De volgende ochtend liet ik 'm vrij en deed tevreden mijn raam dicht.

Even later zat er een wesp op mijn kamer. Een wesp. Het is niet alsof ik met dit weer mijn raam heb openstaan of zo, dus ik heb geen idee hoe hij hier binnen kwam. Ook de wesp probeerde ik op humane wijze buiten te krijgen, maar eenmaal met het raam open bleef hij in de vensterbank zitten. Te koud buiten. Na lang treuzelen heb ik 'm toch nog vermoord. Sorry wesp.

Twee dagen geleden zat er weer een Heel Gek Beest in mijn kamer. Ik schrok er weer van, ving het in een glas, en liet hem een nacht zo onder het glas op mijn printer staan. Daarna ben ik 'm stiekem een beetje vergeten.

Vanochtend werd ik wakker van gezoem en getok. Dat klinkt als een insect, dacht ik. O ja, het Hele Gekke Beest zit nog in dat glas! Die moet er nodig uit. Maar bij het glas aangekomen bleek het beest zich heel rustig te gedragen. Voorzichtig schoof ik het gordijn opzij en jawel: daar zat een wesp. Hoe zat het ook weer? Tweemaal is de duivel, driemaal is God? We wachten af.

(Inmiddels zijn alle beesten weer buiten.)

Je moet meer schrijven

Wout zei dat ik me meer op het schrijven moest richten. Ik wist dat hij gelijk had.

De dagen nadat Wout dat zei, richtte ik me op het bouwen van een Micropub Endpoint. Nu kan ik stukjes op mijn weblog plaatsen via (web)-apps die door anderen gemaakt zijn. Mits ze Micropub ondersteunen, wat vooralsnog tamelijk zeldzaam is, maar toch. Mijn weblog ondersteunt zowel de FormEncoded als de JSON-variant, mét Media Endpoint én de configuration query. Ik was nog bezig met syndication targets en updaten en deleten via Micropub, maar toen hoorde ik Wout weer in mijn hoofd: je moet meer schrijven. En ik wist dat hij gelijk had.

Ik schrijf dit stukje in een web-app die door iemand anders gemaakt is. Want: een weblog bijhouden gaat niet om de ideale schrijfomgeving programmeren. Het gaat om het schrijven van stukjes. En dat kan prima in iemand anders’ ideale schrijfomgeving. (Mits zowel die schrijfomgeving als jouw weblog Micropub ondersteunen. Of ja. Dan gaat het makkelijker. Dan hoef je na het typen alleen maar op de knop te drukken.)

Dat ik uit de code ben ontwaakt, Wout hoorde en ben gaan schrijven komt vooral omdat ik het gevoel had dat ik er niet doorheen kwam. Dat achter elke functie die ik implementeerde wel weer een nieuwe bug zat, of een nieuwe functie die dan ook geïmplementeerd moest worden voor ik eindelijk stukjes kon gaan schrijven. Dat ik er nooit kwam.

Vroeger zeiden mensen tegen me dat ik er wel kwam. Ik nam aan dat ze daarmee iets met schrijven bedoelde, dat hoopte ik althans. Zelf heb ik een tijdje geloofd dat ik er bijna was, maar eerlijk gezegd weet ik nog steeds niet precies waar ‘er’ dan is. Dat geeft ook niet. ‘Er’ is misschien ook wel helemaal geen plek waar je kan zijn. Het is net als de regenboog achternalopen: je komt er nooit, maar als je om je heen kijkt zie je toch best leuke natuur. Maar dan moet je wel om je heen kijken, even stil staan en genieten van wat je al hebt.

Ik ga in deze web-app op ‘Publish’ drukken. Als er geen bugs zijn staat het daarna op mijn weblog. Wish me luck. Ik heb in ieder geval iets geschreven.

Hardlopen naar het centrum

Vandaag, 1 juni, blijkt internationale hardloopdag te zijn. Tenminste, dat zei Strava. Goed excuus om eindelijk eens een stukje over hardlopen te schrijven.

Beginnen met hardlopen

Een paar jaar geleden stelde ik mezelf een sportief doel: wat zou het vet zijn om non-stop naar het centrum te kunnen rennen. Ik woon in de Bijlmer, dus het is een tocht van ongeveer zeven kilometer die ik een aantal keer per week heen en terug fiets.

Vandaag, 1 juni, internationale hardloopdag, ging ik dan eindelijk op weg. De afgelopen maanden heb ik getraind met een app die me beloofde dat ik na 8 weken 5 kilometer kon rennen. Dat begon heel simpel, met zes keer 1 minuut rennen en daarna steeds anderhalve minuut lopen. De volgende rendag werd dat acht keer, en zo steeds meer, drie dagen per week. Ik weet nog hoe ik aan het vechten was voor tweeënhalve minuut rennen, alsof het nooit eindigde.

Maar als je eenmaal 8 minuten kan rennen slaat het om, dan ga je niet meer de renminuten tellen, maar de loopminuten. Bovendien denk ik dat ik die eerste paar keer ook veel te hard liep. Ik weet dat niet zeker, want destijds nam ik mezelf niet op.

Voor mijn verjaardag (3 juni, maar ik had ze eerder nodig) kreeg ik van mijn ouders nieuwe hardloopschoenen. Dat was nodig, want hoewel de app 8 weken zei, had ik al tweemaal een vrijdag strategisch geskipt vanwege (verkeerd) pijnlijke benen en dus daarna de week over gedaan. Vanaf toen, 20 april, ben ik mijn hardloopsessies ook met Strava gaan opnemen, waarmee ik erachter kwam dat ik idioot hard liep. Met nieuwe schoenen en een rustigere pace heb ik verder geen dagen meer hoeven skippen.

Op naar de 5k

Precies in week 10 was er op zaterdag de 5km-race van de Leidse marathon, ’s avonds door het centrum van Leiden. Omdat ik opgegroeid ben in Leiden, omdat het precies was toen mijn 5k-app klaar was, en omdat ik van dit soort symbolische toevalligheden hou, heb ik me ingeschreven.

Een week voor de wedstrijd had ik 40 graden koorts, maar dat weerhield me er niet van om twee dagen later de voorgeschreven 25 minuten met de app te rennen. En: ik haalde de 5km al, in 24:18. De rendag daarop moest ik 28 minuten rennen, waarvan de eerste 23:22 al 5km waren en bij de voorlaatste sessie van 30 minuten had ik 5km na 22:53. De 35 minuten op vrijdag skipte ik zodat ik zaterdag de race kon lopen. Daar liep ik 22:19, wat best wel idioot is voor iemand die 10 weken rent.

Inmiddels probeer ik nu rust te nemen met het hardlopen. Minderhardlopen. Dat wil zeggen. Ik heb geprobeerd 10km te lopen, voor mezelf, en met twee wandelingetjes tussendoor kwam ik toch nog onder het uur uit, vier dagen na mijn 5k-race. Het gematigd hardlopen is iets wat ik dus nog moet oefenen. In een poging tot ‘het rustig aan doen’ heb ik van dezelfde makers als de 5k-app hun 10k-app gekocht. Ook hier zal ik wel veel eerder de 10km vinden, maar het gaat ook om aan een stuk door kunnen lopen. Ik gedij goed bij een strak ritme van driemaal per week een programma hebben.

Maar eerst het centrum

Toch onderbrak ik vandaag het maandag begonnen regime van de 10k-app. Het punt is: ik ga verhuizen. En mijn eerder genoemde doel van naar het centrum rennen is natuurlijk minder leuk als ik niet meer in Amsterdam woon. Het moest nu gewoon even gebeuren. Bovendien is het vandaag dus internationale hardloopdag, dan moeten dat soort dingen.

De tocht zelf ging goed. Een dikke vrouw met dito kinderwagen versperde ergens het pad zó erg dat ik half door de bosjes moest. Vervolgens was zij boos dat ik haar liet schrikken, maar ik ben gewoon doorgerend. Ze kon me toch niet inhalen, of ik nu versnelde of niet.

Bij Amstel is de Treublaan, waarvan ik al dacht dat het misschien lastig werd die rennend over te steken. En inderdaad: rood licht, veel auto’s, dus ik stopte. Daarna heb ik dus even anderhalve minuut moeten lopen, want eenmaal stilstaand merkte ik dat ik, ja, toch best wel moe was van de eerste 4,1km in 19:16. Bij de Sarphatistraat had ik gelukt: de brug stond open, dus geen auto’s, ik kon zo doorrennen.

Het stuk langs de Amstel is altijd zo idyllisch, dáár wil ik rennen. Maar nu ik eraan terug denk was ik eigenlijk vooral bezig met het ene been voor het andere te zetten, en proberen niet in een fietser te knallen. Bij Waterlooplein is weer een drukke straat, maar omdat het verkeer vast stond kon ik er zo tussendoor floepen.

Op Waterlooplein hebben ze dus heel leuk een stukje atletiekbaan op de grond geschilderd. Het is maar een meter of 30, dus ik ging superenthousiast als een malle eroverheen. Het kostte me geloof ik 6 seconden, maar ik weet niet hoe accuraat de GPS is. Deze idiote inspanning zorgde ervoor dat ik alsnog met de ademhaling van een oude man over de Waterloopleinmarkt jogde.

Maar, ik hield vol, en haalde het: van Bijlmer naar Nieuwmarkt, 7,2km, in 35:42. Ik ben best trots op mezelf.

Die toevallige symboliek weer

Toen ik van Nijmegen naar Amsterdam verhuisde had ik twee kameropties gehad: eentje middenin het centrum, nabij Nieuwmarkt, in een huis voor ‘masterstudenten van ver’. Ik kwalificeerde en kwam zowaar op plek 3. Natuurlijk wilde nummer 1 de kamer al wel hebben. Het werd voor mij de tweede optie: een container in de Bijlmer.

Maar daarom ben ik Nieuwmarkt toch altijd een beetje als thuis in het centrum blijven beschouwen. Vooral omdat de Latijnse naam voor Nijmegen, ‘Novio Magus’ dus ook Nieuwe markt betekent. Ik heb tijdenlang twee fietsen gehad, waarvan er een standaard in de Bijlmer stond en een op de Nieuwmarkt, waartussen ik de metro nam.

Nu ik dus over een dag of 10 naar Nijmegen terugverhuis leek het me mooi symbolisch om vandaag naar het centrum te rennen. Bovendien is het dus de internationale rennersdag (wist ik veel). En deze 7,2 kilometer duwen de afstand die ik op Strava met mijn nieuwe schoenen heb gelopen naar de 100 kilometer. En aangezien ze dus een verjaarscadeau waren, ik vrijdag jarig ben, en ik morgen niet ren, heb ik daarmee precies 100 kilometer op de schoenen gerend voor ik de officieel cadeau krijg. En: als ik naar mijn nieuwe huis in Nijmegen was gerend was ik daar ook ongeveer 100 kilometer mee verder. (Niet dat ik was gefinisht, maar toch.)

Toevallige symboliek is overal.

Mijn weblog is 10 jaar

Hier is een stukje waar ik al de hele dag een beetje tegenop zie. Het zou namelijk een vrolijk stukje moeten zijn, met veel hoera en – waarom ook niet – blije emoji. Mijn weblog bestaat 10 jaar en dat ga ik vieren! Dat soort dingen.

Maar zoals jullie misschien ook wel weten is mijn weblog in de laatste paar jaar niet per se een heel actief weblog geweest. Er zijn meer weblogs die daar last van hebben. Sociale media en aanverwanten hebben het overgenomen. Wie nu iets te zeggen heeft, zegt het op Medium.com. Wie een punt wil maken, doet het op Twitter. Wie een latte drinkt, zet het op Instagram. En als je echt niets te zeggen hebt hebben we Snapchat nog. Het weblog is dood.

Tegelijkertijd komt het dus ook weer een beetje terug, merk ik. Daar las ik laatst over, op een blog, maar omdat ik toen zelf niet blogte heb ik de url niet opgeslagen. Anders waren hier dus linkjes, weet je nog, van die zinnen met alleen maar linkjes. Maar ook merkte ik dat Walter van den Berg weer stukjes schrijft, de laatste tijd. Het weblog zal wel nooit meer zo springlevend worden als het ooit was, maar het is nog niet weg. Leve het weblog.

Diezelfde Walter van den Berg schreef daar laatst ook iets over in zijn nieuwsbrief, waar ik door de vorm (als e-mailnieuwsbrief) niet naar kan linken. Hij vond dat de nieuwsbrief een veilige vorm was, juist omdat je er niet naar kan linken, en je dus ook geen risico loopt om viral te gaan met je domme gedachte. (Ik parafraseer er even op los.)

Ik zou zeggen dat een weblog in een bepaald opzicht ook nog veilig is wat betreft viral gaan. Viral ga je vooral op sociale media, op een blog heb je toch net iets meer controle over wanneer de content erop en vooral er weer af gaat. Het is opener dan een nieuwsbrief, maar dat is ook juist goed. De openheid van het web, weet je nog? Die is ook aan het afnemen. Maar hé, laten we die bewaren voor een ander keer.

Een andere keer. Want als ik mijn weblog dus een cadeau kan geven, voor deze tiende verjaardag, dan denk ik dat het vooral nieuwe stukjes zijn. Dat is een stukje vandaag, en hé, maandag nog een. Fijne verjaardag, weblogje van me!

Dan sluit ik af met iets dat toen je geboren werd nog niet bestond, maar nu op elke digitale verjaardag thuishoort: 🎉

Tosti

We zijn bij Tom thuis. Zijn moeder zei dat ze iets te eten zou maken, maar Tom liep direct naar boven. Ik heb nog vriendelijk ‘hoi’ tegen haar gezegd, omdat ik geleerd heb om beleefd te zijn. Volgens mij was het goed, want ze lachte nog even tegen me.

Tom zet de computer aan. Je ziet dat hij een gamer is aan de manier waarop hij achter de computer zit: zijn rechterhand op de muis, zijn linkerhand bij de W, A en D, duim op de spatiebalk, klaar om te schieten.

‘Ken je Unreal Deathmatch al?’

Tom kent alle spellen. Ik niet. Ik schud mijn hoofd. Tom voert zijn wachtwoord in.

‘Echt vet is die.’

Zijn bureaublad verschijnt. Het is een nogal blauwige afbeelding van een boogschutter. Het is nauwelijks een mens, maar ook geen bestaand dier. Je zou het een robot kunnen noemen, maar er zijn geen draadjes. Er verschijnen icoontjes op het scherm en Tom dubbelklikt op een rode schedel met hoorns. ‘UnReal DM’ staat eronder.

‘Die gaan we spelen,’ zegt Tom, terwijl het spel opstart. ‘We’ is in dit geval vooral Tom, vrees ik. Bij Mitch spelen we nog wel eens samen, maar hij heeft een Xbox. Op een computer kan er nou eenmaal maar één iemand de muis vasthouden.

Net als Tom op ‘start’ heeft geklikt, roept zijn moeder. ‘To-om, komen jullie? Er is tosti!’

‘Kutklote,’ mompelt Tom.


Beneden staan drie borden met tosti’s op tafel. Toms moeder zit al.

‘Daar zijn jullie dan,’ zegt ze.

‘Ja, ik moest toch even de computer uitzetten,’ zegt Tom terwijl hij aan tafel gaat zitten. Eigenlijk heeft hij nog een paar zombi’s neergeschoten en staat het spel nu op pauze, nadat zijn moeder nog twee keer had geroepen. Hij spuit ketchup op zijn bord. Ik ga zitten voor het laatste bord.

‘Toch niet weer zo’n schietspel hè?’ vraagt Toms moeder.

‘Nee hoor,’ zegt Tom. Hij neemt een hap van zijn tosti.

Ik kijk naar mijn tosti. Er zit ham op.

‘Ik geloof er niets van,’ zegt Toms moeder.

Ze neemt ook een hap. Tom haalt zijn schouders op.

Ik kijk naar mijn tosti. Dit is ham. Toms moeder kijkt me aan.

‘Is het niet goed?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Nee hoor, is prima.’

‘Lust je geen tosti?’ vraagt Toms moeder.

‘Hij lust geen ham,’ zegt Tom.

‘Nee, ik lust het,’ zeg ik snel.

‘Maar je eet het nooit,’ zegt Tom. ‘Hij eet geen vlees.’

‘Hou je mond eens,’ zegt Toms moeder.

Tom spuit meer ketchup op zijn bord.

‘Mijn moeder is vegetariër,’ zeg ik.

‘O, dat wist ik niet,’ zegt Toms moeder.

‘Geeft niets,’ zeg ik en neem een hap van mijn tosti. Er zit ham op. Het voelt heel gek, ik weet dat dit een dier is en dat ik hem nu aan het opeten ben.

‘Maar jij bent geen vegetariër?’ vraagt Toms moeder.

‘Nee,’ zeg ik, hoewel dat strikt genomen niet waar is.

Tom kijkt weer op. ‘Ik heb je nog nooit vlees zien eten.’

Ik kijk naar mijn tosti. Tom heeft gelijk. Mijn moeder geeft me nooit vlees mee naar school. Bij de kerstmaaltijd had ze doorgegeven dat ik geen vlees at. Als enige kreeg ik een kaassoufflé, iedereen was jaloers.

‘Je mag het gewoon zeggen hoor,’ zegt Toms moeder, ‘dan maak ik een ander voor je, zonder ham.’

‘Nee,’ zeg ik, ‘ik wil het nu gewoon.’

Tom lacht. Zijn moeder kijkt hem aan.

‘Hij weet niet hoe vlees smaakt,’ zegt Tom. Ik kijk naar mijn bord.

‘Laat hem nou,’ zegt Toms moeder. ‘Je mag hem opeten als je wil, zeg het maar.’


Als ik thuis kom staat mijn moeder in de keuken.

‘Hoi Rick, hoe was het?’

‘Leuk,’ zeg ik, en gooi mijn tas in de hal.

‘Wat hebben jullie gedaan?’

‘Gewoon, spelletje.’

‘Leuk hoor. Blijf je hier? Het is zo klaar.’

Ik loop de trap op en ga op bed liggen. Mijn keel voelt raar. Mijn buik ook. Ik heb een dier gegeten. Mijn moeder roept. Ik blijf op bed liggen.

Waarom Spotify niet fijn is

Gister schreef ik een stukje waarin ik Spotify een kutapp noem. Dat verdient nuance. Bij dezen.

Het nare aan Spotify is dat er een vrij basale functie niet goed werkt. Eens in de zoveel tijd probeer ik het weer, maar het blijft er in zitten. En dan ga ik dus weer weg.

Het geval is: als je een album afspeelt komt het album in de afspeelwachtrij te staan. Daar kan je keurig netjes zien welke nummers je nog gaat horen. Als je tussen de nummers van het album door een ander nummer wil horen, kan je een nummer selecteren en voor 'toevoegen aan wachtrij' kiezen. Nadat je huidige nummer is afgelopen speelt hij dat nummer en dan gaat hij weer door met het album. Allemaal heel fijn en bloemetjes.


Maar stel dat je het album dat je aan het draaien bent niet af wil luisteren. Gewoon, als dit nummer is afgelopen, dan de rest niet meer. Dat gaat niet. Je kan wel de aan de wachtrij toegevoegde nummers (met een geel stipje ervoor) verwijderen, maar niet het album waaruit je aan het afspelen bent. Dat is de basis, die gaat nooit weg. Ik vind dat irritant.

Erger is het als je zoekt op iets. Als je dan een nummer aanklikt ga je afspelen vanuit die zoekopdracht. Zoek eens op 'summertime' (dat betekent lente of zoiets) en voor je het weet krijg je eindeloos hetzelfde nummer door diverse artisten, samen met andere nummers die toevallig ook 'summertime' in de titel hebben. Ik kan natuurlijk ook wel gewoon de muziek uitzetten, maar ik hou er niet van een nummer af te kappen als het eenmaal is begonnen.


Zet daar iTunes tegenover. Als je iets aan het afspelen bent kan je te allen tijde het venstertje met 'volgende nummers' openen, waarin je precies ziet wat er komt. Er zijn zelfs twee categorieën, eentje voor de nummers die je er tussendoor doet en eentje voor het album dat je aan het afspelen was. Bij beide staat een 'wis'-knop, heel overzichtelijk.

Ik hou van muziek, maar het moet wel uit kunnen als ik dat wil. O, en dat zwart is lelijk.

Commentaar bij een tweet: 'ik' in het Japans

Graag wil ik in dit weblogstukje wat kantekeningen plaatsen bij de tweet die ik gister verstuurde. Het is een beetje bla bla, want de tweet zelf is prima, maar er is altijd ruimte voor nuance (al is het misschien niet op Twitter), dus bij dezen. Maar voor ik met die nuances begin wil ik nog even kwijt dat ik totaal niet de persoon ben die mag praten over nuances bij verschillen tussen Japans en Nederlands, want ik spreek helemaal geen Japans. Ik heb wel Nederlands (en dus soort van Taalwetenschap-lite) gestudeerd en ik bedoel het goed, dus ik probeer het gewoon.


De tweet ging als volgt:

Interessant: Japanse kinderen leren pas in de 6e klas het teken '私'. Bij ons is 'ik' het allereerste wat we schrijven, een hele pagina vol.

Nou, aan de inhoud zelf valt volgens mij weinig te twijfelen. Het teken 「私」 zit in de set van kanji die in het zesde jaar aan Japanse scholieren worden onderwezen. En wat betreft de Nederlandse situatie: daar ben ik vrij zeker van, ik heb het zelf gedaan.

Het punt dat ik wilde maken is dat het teken voor 'ik' en het woord voor 'ik' in het Japans gewoon niet dezelfde waarde heeft als ons woord 'ik' en de bijbehorende tekens 'ik'.

In het Japans is het namelijk veel minder noodzakelijk om daadwerkelijk het woordje 'ik' te gebruiken. In het Nederlands (en enkele andere Noord-Europese talen, waarvan een toevallig een gooi doet naar het Wereldtaalschap) is het namelijk verplicht om een onderwerp in de zin uit te drukken.

In het Spaans is 'como' genoeg om te zeggen dat je eet, omdat de 'ik' al in de vervoeging van het werkwoord zit opgesloten. Sterker: 'Como.' is gewoon een complete zin in het Spaans. In het Nederlands en Engels kom je daar niet mee weg. (Of ja, 'Eet.' kan ook een zin zijn, maar dan is het een opdracht. Je snapt wat ik bedoel.)

Bij ons gaat het zo ver dat we zelfs als er totaal niemand in de buurt is die ook maar iets met het werkwoord van doen heeft, we tóch iets neer moeten zetten. Ik bedoel, neem nu 'Het regent.'. Wie is die 'het'? 'Regent.' is echt wel voldoende, maar ja, niet voor ons taalgevoel.


Zo anders is het dus in Japans. Daar schijnt het mogelijk te zijn om een gesprek te voeren als dit:

A: 元気?
B: 元気。

Je spreekt die tekens uit als 'genki', met de G van Google, en het betekent gezondheid. Het geheel betekent iets in de trant van 'Alles goed? - Ja, prima.', dat alles zonder ook maar een werkwoord, zonder een onderwerp, dus ook zonder 'ik'. Toegegeven, ook in mijn losse Nederlandse vertaling komt geen 'ik' voor, maar het gaat om het principe en dat principe werkt in heel de Japanse taal door: zodra je weet waar je het over hebt, hoef je het niet uit te spreken. Als iemand zomaar naar gezondheid vraagt, zal het wel over andermans gezondheid gaan, en als iemand het gewoon zegt, zal het wel over zijn eigen gezondheid gaan.

Enfin, op die manier heb je het woord 'ik' dus veel minder voor. (In het Japans kan je zelfs, als je wil, gewoon je eigen naam noemen als je het over jezelf hebt. Het wordt wel als kinderachtig ervaren, schijnt, maar het werkt wel. 'Elmo nieuwe schoenen.' Prima zin.)


Als tweede punt wilde ik nog aanhalen dat het teken 「私」 helemaal niet de enige manier is om 'watashi' te schrijven. (En daarmee verwijs ik even niet naar het feit dat het Japans ook nog allemaal andere woorden voor 'ik' heeft. Die kanji leren de kinders zelfs nog later pas.) Het punt is dat het Japans meerdere schriftsystemen heeft die ze door elkaar gebruiken. Als je het correcte teken voor 'watashi' nog niet weet, kan je het als 「わたし」 (wa-ta-shi) schrijven. Ook dat zal waarschijnlijk als kinderachtig worden ervaren, maar ja, ze zitten nog op school. Als je het echt nodig hebt is het tenminste wel voorhanden.


Nou ja, dit alles neemt natuurlijk niet weg dat wij nog steeds onze kinderen opvoeden door ze op dag één van groep 3 een velletje vol met 'ik' te laten schrijven. Het is iets om over na te denken.

Nieuw Seblog

Vandaag is mijn weblog 8 jaar geworden. Vandaar dat ik dacht: laat ik maar weer eens iets nieuws bouwen. Vanaf nu draait mijn weblog weer helemaal op eigen bouwsels, geen Wordpress of andere fancy CMS-systemen meer. En het ziet er gelijk anders uit ook.

Alles van vóór de verbouwing vind je hier.

In je oren

Gisteravond droeg ik een tekst voor bij de muzikale sneak preview-avond In je oren. Mijn tekst was een hint naar een van de zangers, kijk maar of je het kan raden.


Ik zit met Tim op het bruggetje. Het is al vier maanden uit, maar we zijn vrienden gebleven, dat wilde hij graag. We kijken naar het eilandje waar een eend de kant op wil, maar er niet op komt. Tim is stil. Ik ook. We zitten hier wel vaker en praten dan over de dingen waar we vroeger over praatten. Alleen nooit over ons samen, meer over anderen.

'Jij en ik hebben veel hetzelfde,' zegt ik. 'En we accepteren elkaar. Dat is fijn.' Tim blijft naar de eend kijken en knikt. Ik kijk naar hem, naar zijn mooie gezicht, de fijne lijnen. Ik maak mezelf wijs dat dit goed is zo, dat ik ook eigenlijk niets anders nodig heb dan af en toe naar hem te kijken.

'Ik moet je iets vertellen,' zegt hij, 'maar ik weet niet of je het wil horen.' Ik kijk weer naar het eiland, zoek naar de eend, maar zie hem nergens. Ik weet dat ik dit niet wil horen, ik had niets moeten zeggen. Toch zeg ik: 'Dat weet ik pas als je het vertelt.' Tim is even stil. Ik weet dat hij wil dat ik het hoor.

'Weet je nog dat we naar de Waterside gingen, maar jij niet kon?' Ik knik, ik lag thuis in bed. Ik voel dat ik daar nog lang spijt van ga hebben. 'Ik weet niet,' zegt Tim, 'maar ik heb daar een meisje ontmoet.' Inmiddels zie ik ook het eiland niet meer echt. Ik zie een meisje dat als een popster door de Waterside loopt. Ik wil dat Tim stopt met dit vertellen.

'Het is helemaal niet handig,' zegt Tim 'Je weet dat ik dat niet wil, maar ik was direct helemaal verliefd. We hebben al een paar keer afgesproken. Morgen zie ik haar weer.' Het voelt alsof er een kanonskogel naar mijn maag afdaalt, maar mijn hoofd is licht, als een veertje. Er fietst een man langs. Voor hem zijn we gewoon twee jongens die aan de waterkant zitten.

De cowboy

Vriend, dichter, programmeur en wetenschapper Wout Waanders organiseerde op het Wintertuinfestival een symposium over literaire festivals. Ik schreef er deze tekst bij.


In een theater hier niet ver vandaan had ik een tijdje een literair festival. Nu klinkt dat heel wat, maar zo moeilijk was het niet. Mijn zus schrijft namelijk poëzie en mijn buurman ook. In de zaal zaten dus steevast mijn moeder en de buurvrouw. Af en toe vertelde ik zelf een verhaaltje over een cowboy die ik Koeman noemde. Zo kwamen we de avond wel door.

Op een dag kwam de eigenaar van het theater op me af. Hij vroeg of ik zelf niet een cowboy was. Ik ontkende, wat kon ik anders. Hij had een papier bij zich en tekende daarop met een viltstift een kruis. 'Ik wil weten aan welke kant jij staat,' zei hij, en hij gaf me de viltstift. Ik koos voor de bovenkant. De eigenaar knikte.

Daarna begon het gezeur. Toen we op een maandagavond aan het repeteren waren kwam hij binnen met zijn viltstift. 'Opera,' zei hij, 'dat is pas kunst,' en wees op mijn zus. Hij zei dat hij haar teksten te incrowd vond, mijn publiek te smal. Mijn buurvrouw was alles behalve smal, maar dat kon ik natuurlijk niet zeggen waar de buurman bij was.

De eigenaar programmeerde steeds vaker opera, zodat er geen plaats meer was voor mijn festival. Waar hij die soepjurken vandaan haalde zou ik ook niet weten. En dan die muziek. Ik vond er niets aan.

Later begreep ik dat de buurvrouw ook in het complot zat, dat ze al jaren stiekem onder de douche zong. De buurman zat voortaan dus braaf in het publiek, maar ik heb mijn moeder met klem verzocht niet te gaan. Ik geloof dat ze wel een keer stiekem geweest is, dus voor de zekerheid speelde ik ieder weekend backgammon met haar.

Daarna ging het bergafwaarts met het theater. De eigenaar heeft het moeten verkopen. Ik geloof dat hij ook nog een museum voor Mississippiboten heeft gehad. Stiekem was hij zelf de cowboy.

Ilyas

Voor het schrijversgenootschap 'De Voorheen Lege Bladzijde' schreef ik als gastschrijver een verhaal bij het thema 'heilige'.

Het was de tweede keer dat ik bij Ilyas op bezoek ging, dat ik zijn vader zag spelen. Hij zat met drie andere mannen aan de tafel om een soort koffer.

Ilyas hield me er vandaan. ‘Laten we naar boven gaan,’ zei hij. Ik knikte en keek naar de mannen. Ilyas’ vader zat tegenover een een man met een snor. De man had net met twee dobbelstenen in de koffer gegooid, Ilyas’ vader keek moeilijk. Ilyas deed een stap richting de deur. Ik bleef staan.

Een van de mannen die toekeek riep iets wat ik niet verstond. Ilyas’ vader zuchtte, gebaarde dat hij het wist. De man lachte. De man met de snor schoof wat in de koffer, terwijl de anderen knikten.

Ik deed een stap naar voren om beter te zien wat er op tafel gebeurde. De koffer lag vol met rode en gele schijven die in groepjes op rode en gele punten lagen. Verder leek er niet echt een systeem in te zitten. Ilyas’ vader gooide de dobbelstenen in de koffer. Een twee en een zes. De mannen keken bedenkelijk. Ilyas’ vader verschoof twee rode stenen, legde een gele in het midden op de rand van de koffer en pakte de dobbelstenen weer. Hij had zijn handen nog niet uit de koffer of de andere man gooide twee andere dobbelstenen de koffer in.

Ilyas kwam naast me staan, keek ook naar de koffer. Een van de mannen keek op en keek naar ons. ‘Ah, jongen,’ zei hij tegen mij, ‘speel je ook?’ Ik schudde mijn hoofd terwijl de andere man de gele steen op de rand omruilde voor een rode. Ilyas’ vader gooide weer. Twee vieren. ‘Dit spelen ze altijd op zondag,’ zegt Ilyas zacht achter me. ‘Het heet backgammon.’ Ik geloof dat ik er wel al eens van gehoord had.

‘Dat is wel even wat anders dan die spelletjes van tegenwoordig, hè?’ zei de man. ‘Dit is al eeuwen oud.’ Ik knikte maar. ‘Sommige mensen vergelijken het met schaken,’ zei Ilyas’ vader. ‘Maar schaken is zo stijf. Dit is een racespel, dit gaat om geluk en tactiek.’ Hij glom erbij. ‘Dit gaat over je vertrouwen in God en het vertrouwen dat God in jou heeft.’ Met kracht gooide hij zijn dobbelstenen de koffer in. Een drie en een twee.

Terwijl zijn vader stenen verschoof trok Ilyas me mee naar de gang. Boven speelden we een kaartspel met monsters. De volgende ochtend op school vertelde Ilyas dat zijn vader had verloren die avond. God had er toch niet genoeg vertrouwen in gehad.

Groene bak

Gisteravond schreef ik à la Nico Dijkshoorn live een lollige tekst bij een discussie. Het was heel spannend. We reden in een bus naar een afvalscheidingsinstallatie en na een paar rondjes over het terrein barstte de discussie over afvalscheiding los in de bezoekersruimte. (De 'ontvangstruimte' verwees naar de plek waar ze afval binnen krijgen, bleek.) Hieronder staat de tekst die ik live schreef.


Het is woensdag, dus de groene bak moet naar buiten. Albert trekt zijn schoenen aan en loopt naar de achterdeur. De hond spitst zijn oren. De bak door het huis is het hoogtepunt van de week. Of anders wel het schoonspuiten van de bak, vanavond als hij leeg is. Spelen met water, het einde.

Albert doet de deur open en de hond springt op. In dit huishouden wordt het afval gescheiden. De groene bak is geen noviteit, papier en glas deden ze ook al een beetje, maar sinds kort scheiden ze plastic. Ergens in de bijkeuken staat een krat voor blik. De groene kant van zijn vrouw, vertelt ze op feestjes, maar Albert weet beter.

Het is allemaal begonnen met de afvalcoach. Op een zekere dinsdagavond belde hij aan. Het was een vlotte jongen met vuilniszakkenzwart haar. Hij had zo'n mapje van de gemeentelijke afvalscheider en een vlot praatje. Albert was de vaatwasser maar gaan inruimen. Zijn vrouw ging met koffie en de jongen op de bank zitten, druk babbelend over rotzooi.

De hond blaft. Albert trekt de groene bak de keuken in. Als het ooit zo ver mocht komen dat hij dit huis moet verlaten, neemt hij een huis met een achterom. En zonder hond. De groene bak piept door de gang.

'Cradle to cradle,' zei de vlotte jongen de volgende week op hun bank. 'Dat wil zeggen dat je uit een weggegooid product weer opnieuw hetzelfde product maakt. Maar ja, je hebt wel altijd vervuiling. Zolang er luiers bij het afval zitten mogen we het plastic niet voor voedingsverpakkingen gebruiken. Vandaar moet je scheiden.' Vuil is vuil, dacht Albert in de keuken, en als een baby zijn eigen uitwerpselen weer tot zich neemt, kan je dat toch ook zien als cradle to cradle.

Zijn vrouw nam alles klakkeloos over. 'Eigenlijk is ons plastic scheiden nog niet genoeg,' zei ze belerend toen Albert weer eens een verpakking bij het restafval had gegooid. 'Er zijn politiepolenen en politiekolenen, die kunnen absoluut niet met elkaar overweg, maar wij gooien ze wel gewoon in dezelfde bak.' Ze keek er heel ernstig bij.

Albert doet de voordeur open. Wat hem betreft kan alles gewoon in één bak. Hij duwt de groene bak de voortuin in. De hond blaft weer. Ze moeten gewoon van zijn vrouw afblijven.

Dönerjongen

Seb in de Döner Company op het station.

KLANT

Een lahmacun.


DÖNERJONGEN

Wat?


KLANT

Een lahmacun.


DÖNERJONGEN

Dat hebben we niet...


KLANT

Dat is een Turkse pizza.


DÖNERJONGEN

Turkse pizza dan? Met sla?


KLANT

Ja, een lahmacun dus.


DÖNERJONGEN

Wat bedoel je?


KLANT

Doe maar die met sla ja.


DÖNERJONGEN

Turkse pizza met sla.


Klant betaalt en gaat ergens zitten. Dönerjongen stopt onhandig een pizza in het oventje.

SEB

Hoi! Een broodje falafel alsjeblieft.


DÖNERJONGEN

Falafél? Met kalf of met kip.


SEB

Uhm, falafel? Dat is...


DÖNERJONGEN

O, ja, sorry, natuurlijk!


Dönerjongen drukt op een knopje op de kassa: "1 DöNERMEN. KAL 6,40".

SEB

Nee, ik wilde graag een los broodje falafel.


DÖNERJONGEN

Ah ja... Ehh. (Tegen het kettinggordijntje.) Hé, waar staat de falafél?


SEB

(Leest op zijn kop mee.) Deze hier.


DÖNERJONGEN

Ja, sorry, ik ben nieuw hier.


Dus: ik kan altijd nog proberen bij de Döner Company te solliciteren. Alles bij?

Brave nieuwe boeken

Afgelopen vrijdag kondigde Bol.com een samenwerking aan met Mijnbestseller.nl en Singel Uitgevers. Het idee is simpel: iedereen kan zijn eigen boek uitgeven via de nieuwe site Brave New Books. Ik citeer de stappen: schrijven, uploaden, opmaken, publiceren, verkopen. Het schrijven doe je zelf, het uploaden, opmaken en publiceren kan via de bestaande software van Mijnbestseller.nl en het verkopen gaat uiteraard via Bol.com. Singel Uitgevers komt om de hoek kijken bij de redactie en promotie van de boeken. Dat zit niet in het standaardpakket, maar je kan ervoor betalen.

Door de bombarie waarmee de samenwerking gelanceerd is, ontstond er gelijk ophef. Mijn broertje stuurde me de link op Facebook, met als bijschrift 'Ondergang?'. Mijn antwoord was: 'Ondergang van wie...?' Op het eerste gezicht lijkt het alsof iedereen nu zijn boek kan uitgeven en dat uitgeverijen in één klap overbodig zijn. Dat is niet het geval, eigenlijk, en het concept bestaat ook al een tijdje.

'Zelf' professioneel uitgeven

'Nu zelf professioneel uitgeven', staat er op de site, en eerlijk gezegd vind ik dat niet helemaal eerlijk. Wie 'zelf' uitgeeft, geeft nou eenmaal niet 'professioneel' uit, tenzij diegene zelf professioneel is. De doelgroep van Brave New Books is dat niet, want anders hadden ze die hele site niet nodig. Waar Brave New Books op doelt, is dat mensen zelf boeken uit kunnen geven en daarbij gebruik kunnen maken van professionele diensten, waar ze normaal geen toegang toe hebben. Bol.com's distributienetwerk, bijvoorbeeld, is professioneel. Singel Uitgevers' redactiediensten zijn ook professioneel, maar als zij je boek redigeren, waar zit dan het gedeelte 'zelf' nog in?

Het 'zelf' in 'zelf uitgeven' betekent in dit geval zelf het risico dragen. Een uitgeverij heeft diverse functies in de totstandkoming van een boek. Het echte produceren van het boek, wat de drukker doet, is door de nieuwe print-on-demand-technieken een fluitje van een cent geworden (of in elk geval maar van enkele euro's). De uitgeverij voert ook redactie over een boek, ik kom straks terug op het belang hiervan. Tot slot investeert een uitgeverij tijd en geld in een boek.

Geld investeren is risico nemen. Een boek op de markt brengen kan iedereen, maar om het geld dat dat kost weer terug te krijgen zullen mensen het moeten kopen. Zie daar de handel, het risico en dus het ondernemerschap. Uitgeverijen brengen het liefst goede boeken op de markt, want mensen kopen liever een goed boek. Niet elk boek dat wordt geschreven is goed, het merendeel van de zelfgepubliceerde boeken komt niet verder dan de vriendenkring van de schrijver. Daar kan een uitgeverij in zijn huidige vorm niet op draaien, maar een bedrijf als Mijnbestseller.nl wél, dankzij de lage kosten van print-on-demand en de mogelijkheid om online te bestellen. Een traditionele uitgever mikt op een groter publiek.

Redactie en selectie

Redactie blijft nodig. Elk boek heeft redactie nodig, geen enkele grote schrijver schrijft alleen. De reden is dat je als schrijver blinde vlekken hebt. Jij weet al waar je verhaal heen gaat, de lezer nog niet. Een redacteur is een professionele lezer die je wijst op de gaten die je laat vallen, en op al die andere fouten die je kan maken. Een schrijver is niet groot als hij zonder redacteur kan, een schrijver is groot als hij zijn redacteur begrijpt.

Selectie is ook nodig. Niet elk boek is voor heel Nederland interessant. Wat voor de vriendenkring van de schrijver een heel mooi boek kan zijn, kan volledig de plank misslaan bij iemand die niet weet in welke context het geschreven is. De traditionele uitgever mikt op een groter publiek, dus moet ook een groter publiek het boek interessant vinden. Dat hoeft niet heel Nederland te zijn, maar toch op zijn minst een redelijke groep mensen.

Omdat de traditionele uitgeverijen selecteren, is het voor niet iedereen weggelegd om een professioneel boek uit te geven. Ze hebben simpelweg geen toegang tot de professionele diensten van redactie, distributie en promotie. Dáár verandert Brave New Books wat aan.

Brave New Books

De stap die Brave New Books zet, is dat ze het 'aloude' principe van de print-on-demand-uitgeverij combineren met de echte professionele redactie- en distributiediensten van Singel Uitgevers en Bol.com. Er zijn al heel veel plaatsen waar je via print-on-demand je eigen boek kan uitgeven en ook daar wordt redactie aangeboden. Het verschil hier is dat Singel Uitgevers (Querido, Nijgh & Van Ditmar, Atheneum) en Bol.com grote namen zijn op het gebied van respectievelijk redactie en distrubutie.

Het verschil tussen een traditionele uitgeverij en deze nieuwe manier van uitgeven, is dat de investering niet vanuit de uitgeverij komt, maar vanuit de auteur. De auteur betaalt zijn redacteur en neemt zelf het risico voor als het boek niets wordt. Sommige auteurs hebben daardoor nog steeds geen toegang tot de professionele diensten. Toch: als ze echt goed zijn kunnen ze het altijd alsnog proberen bij een traditionele uitgeverij, die wel zelf investeert.

Dus, nee, dit is niet de ondergang van de uitgeverij, zeker niet die van Singel Uitgevers. De vraag is wie het geld investeert, de schrijver of de uitgever. Die vraag wordt overigens ook gesteld bij de aanvraag van een schrijfbeurs bij het Letterenfonds. Als de auteur zelf investeert, krijgt hij geen subsidie. Volgens mij gaat er helemaal niemand ten onder, behalve dan misschien de amateur-auteur.

Papier vergaat niet

Het is zo'n tijd waarin veel dingen ten onder gaan. De cd bijvoorbeeld, die is niet meer, officieel niet althans. De videoband is wel echt totaal uit het zicht verdwenen, je vindt hem hooguit nog op rommelmarkten of achterin een kast van je moeder. Terwijl al die oude informatiedragers verdwijnen, schrijven mensen ook vast de bestaande dragers af: de dvd, die heeft zijn langste tijd wel gehad, en het boek? Saai. Koop maar vast een e-reader.

Nou heb ik wel vaker geschreven over de komst van de digitale boeken. Ik wil niet in herhaling vallen, maar ik word gewoon zo droevig van die digitale wijsneusjes die al zeker weten dat papier het niet gaat halen en die je dan een beetje met medelijden aankijken als je zegt dat je nog wel in het boek geloofd. Opeens snap ik hoe christenen zich moeten voelen in deze tijd.

In het algemeen: wat voor toekomstvisies ik ook ontwikkel, steeds merk ik dat alles anders loopt dan je denkt. Een eerste date, een verjaardag, het loopt toch anders dan gepland. Nou zijn er in de 'wel papier/geen papier'-discussie maar twee opties, maar als je de toekomstige situatie van het boek wat uitgebreider gaat voorspellen, zijn er opeens zo veel mogelijkheden dat het onwaarschijnlijk wordt dat jouw verhaal precies is zoals het gaat lopen.

Geen alomvattende redenering waarom papier blijft, dus. Geen mooie verhaaltjes (die ik stiekem wel graag vertel) over dat ik denk dat de slechte romans, de bestsellers en de bouquetreeks als eerste op digitaal overgaan, maar dat de Literatuur altijd wel op papier zal blijven, omdat je daar van moet houden. (Ik kan me nu bijvoorbeeld ook indenken dat papier zo ingebakken is in het wezen van de bouquetreeks, en dat de bouquetreeks zo succesvol is, dat mogelijk het laatste papieren boek op aarde uit de bouquetreeks komt.)

Maar, gezeur, de redenering die ik hier wilde neerzetten is als volgt. Als ik mijn muziek als mp3 luister, en de stroom valt uit, dan kan ik geen muziek meer luisteren. Als ik films kijk op dvd of via internet hetzelfde. Ook als ik ebooks lees: geen stroom, geen vermaak. Het verschil is, als de stroom uitvalt heb ik niets aan mijn mp3, maar ook niet aan mijn cd en mijn cassettebandje: ik zal terug moeten naar de draaiorgel. Ook bij film maakt het allemaal bar weinig uit: video kapt er ook gewoon mee. Maar het boek? Het boek gaat gewoon door, als je even een kaarsje aansteekt.

Het is niet alles, maar het is een verschil.

Het nieuwe lezen

Afgelopen vrijdag was ik bij Literaturfest in De Rode Hoed (net als tout literair-interessant doend Amsterdam). Als ik een stukje begin met de titel 'Het nieuwe lezen' en daarna naar Literaturfest verwijs, denk je al gauw te weten welke kant het op gaat: men leest niet meer.

Voor wie Literaturfest niet kent: het is een avond waarop boeken worden besproken, zoals ze zelf graag zeggen 'niet gehinderd door enige kennis'. Het zijn drie jongens, plus drie gasten en drie boeken. Op het podium steeds één boek, één gast en twee jongens. Dan hebben ze elke keer ook nog Bas Heijne als vaste gast, maar goed, voor de ins en outs moet je zelf maar eens gaan kijken in de Rode Hoed, het is toch gratis.

Soms wordt vóór de bespreking de vraag wie het gelezen heeft het publiek in geslingerd. Een kwart van de zaal is veel, hoewel de boeken van te voren bekend en dus leesbaar zijn. Toch gaat het me helemaal niet om het punt dat mensen zich liever laten vertellen óver het boek (in films, avondjes, recensies en De Wereld Draait Door) dan dat ze het zelf lezen. Elke gids loopt het gevaar dat mensen het hele ding niet meer willen doorgronden omdat ze het al denken te kennen. Zelf krijg ik altijd zin om de besproken boeken (die ik zelf ook nooit van te voren heb gelezen) achteraf aan te schaffen en te lezen. Bij een paar heb ik het al gedaan.

Nee, het punt dat ik wil maken gaat over één van de boeken die vrijdag werd besproken. Het gaat om De naam van de roos van Umberto Eco (nog niet gelezen) uit 1980. Dergelijke boeken, zei Maarten Schinkel, worden niet meer gelezen omdat ze te moeilijk zijn. Er zit een tweede, derde en zelfs vierde laag bij die de lezer van tegenwoordig niet meer ziet, of waarvan de lezer niet de moeite wil nemen om tot die laag door te dringen door het boek drie keer te herlezen. Ze komen de eerste 100 pagina's maar met moeite door.

Maar, zei hij er ook bij, dingen die wij nu makkelijk wegtikken kon men vroeger absoluut niet aan. Een serie als The Game of Thrones (nee, niet gelezen) is enorm ingewikkeld: er lopen op een bepaald moment negen verhaallijnen door elkaar. Ze lazen vroeger misschien wel dikkere boeken, met meer literaire gelaagdheid, maar van al die verhaallijnen zouden ze gek worden.

Ik vind het een interessante kwestie, de overgang van literaire gelaagdheid naar verhaallijnenbrei. De vraag is dus: waar halen we onze intellectuele uitdaging vandaan? Als jullie me nu willen excuseren, ik ga een dik boek lezen om het gelaagde lezen weer te leren.

Dingen uit Warszawa

1.

Het hostel blijkt op de derde verdieping van een kantoorgebouw te zitten. Als we laat terugkomen moeten we een kaartje van hostel laten zien aan de portier.

Vreemd geld verhoogt het buitenlandgevoel. Ik geef mezelf een budget van 50 Poolse gevallen per dag, dat is 12 euro. Maar als je kijkt wat je ervan kan kopen is het zo'n 20 euro waard.

2.

Het wordt langzaam donker in de gemeenschappelijke ruimte, eerder dan in Nederland, omdat we hier verder naar het oosten zitten, maar wel dezelfde tijdzone hebben.

De Poolse vrouw in het supermarktje eet een ijsje tussen de klanten door. En dan het woordloze theater als ik een briefje van 50 z?oty geef, terwijl ik maar 5 z?oty moet betalen.

3.

De tv roept een paar keer 'radost' terwijl hij een auto laat zien. De Pool die ernaar kijkt snurkt.

Rituelen

_De mens is een triest zoogdier dat zich kamt_ – César Vallejo

1.

Het is zonnig dus ik besluit met mijn centrumfiets naar het centrum terug te fietsen. Hij staat in de Bijlmer omdat ik uit ben geweest en er 's nachts geen metro's rijden. Het is acht kilometer naar het centrum, te doen voor midden in de nacht en lekker voor een fietstochtje met mooi weer.

We waren uit op het Leidseplein. Dat was niet mijn keuze, maar de internationale studenten van de master New Media gingen erheen. De hele week waren we in de weer geweest met een project voor het vak The Digital Book. Het was wonderlijk: waar we zeven weken als twee fronten tegenover elkaar zaten – New Media en Redacteur/editor – leerden we elkaar in de achtste week echt kennen. Het gevolg was een 'borrel' (dat woord hadden ze in hun Engels opgenomen) die eindigde op het Leidseplein.

Het feest begon nogal hipster, werd daarna iets mainstreamer maar bleef over het algemeen best hip. Ik weet ook niet of dat allemaal de goede termen zijn, het punt is dat ik me niet tot de doelgroep van de avond telde. Maar de muziek was fijn, dus het werd alsnog laat. Laat genoeg om vandaag terug te fietsen naar het centrum.

2.

De fietstocht uit de Bijlmer begint droevig: je moet eerst door Duivendrecht. Ik heb niets tegen Duivendrecht, maar ik ben altijd blij als ik er doorheen ben. Daarna is het een mooie tocht, langs de Weespertrekvaart naar station Amstel en vanaf daar verder over de Weesperzijde. Langzaam zie je de stad groeien en dichter worden.

Als je dichter bij het centrum komt, kom je langs Carré en de Hermitage. Maar niet vandaag: de Hermitage is hermetisch afgesloten. Er zijn hekken en er varen politieboten over de Amstel. Om de politiehaag heen zijn bruggen afgezet met geel lint. 'Do not frighten President Putin,' staat erop, 'keep this area human rights free,' met verder teksten als 'critical journalists not allowed' en 'no gay propaganda beyond this point'. Ik kijk ernaar en maak foto's.

Honderd meter verder fiets ik langs het stadhuis van Amsterdam. Op een rijtje hangen daar de vlag van Europa, de vlag van Nederland, de vlag van Amsterdam en de regenboogvlag.

3.

De centrumfiets staat altijd op Nieuwmarkt. Dat is een prettig metrostation als basis, om van daaruit het centrum te befietsen. Ik voel een bepaalde verbondenheid met de Nieuwmarkt die ik niet goed kan verklaren. Misschien is het omdat ik er bijna een kamer had, misschien is het omdat Nijmegen via het Latijnse Novio Magus ook Nieuwmarkt heet.

Nieuwmarkt en de Zeedijk staan bekend als het middelpunt van de Chinatown van Amsterdam. Ik kom hier voor eetstokjes. Vorig weekend was ik in Eindhoven bij N. en T. We gingen uit eten in het echte Chinese restaurant tegenover het station. Vergeet de bami en de foe yong hai, om ons heen zaten alleen echte Chinezen aan tafel. Voor ons lagen eetstokjes van plastic op een porseleinen balkje. Dat balkje, dacht ik terwijl ik at, dat is beschaving.

De week ervoor las ik Rituelen van Cees Nooteboom. In het tweede deel van dat boek – het intermezzo niet meegerekend – voert een jongen een Japanse theeceremonie uit. Het staat tegenover de Katholieke rituelen uit het eerste deel, waar de hoofdpersoon Inni in thuis is (zij het niet van harte, uiteraard). Maar niet alleen Inni, ook de jongen is, ondanks zijn kundige studie, niet écht thuis in de ceremonie. Zijn Indisch-Westerse roots stroken niet met de Japanse roots die hij zichzelf aanmeet. Het is zijn traditie niet.

4.

Met plastic eetstokjes en vier porseleinen balkjes in mijn tas sta ik in een roepende en joelende menigte. Overal zijn regenboogvlaggen en op het podium staat een travestiet in een zwaar overdreven traditioneel Russische jurk. Ik hoor 'Poetin go home-o' door flarden Lady Gaga.

Aan de overkant van het water dineert Poetin in het Scheepvaartmuseum. 'Jullie kijken allemaal naar mij,' roept een zangeres op het podium, 'maar jullie moeten daarheen roepen.' Ze wijst naar het voormalige Zeemagazijn, de onneembare vesting. 'Zodat het bestek daar aan de overkant trilt op tafel,' heeft de voorzitter van COC Nederland zegt. Mensen juichen en roepen.

Stipt om acht uur eindigt de demonstratie op het podium. Zo lang duurde de vergunning. Er schuift een dj-tafel naar voren en er begint een feest – voor zover het niet al een feest was. Ik maak oogcontact met jongens en voel me vies, gebruik te maken van de situatie. Na een tijdje sta ik traditiegetrouw tegen een muur. Ik besluit te gaan.

5.

Bij de Albert Heijn op Waterlooplein zie ik nog veel homo's, zelfs zo ver van de demonstratie nog. Dat, of mijn gaydar is op hol geslagen door de drukte van daarvoor. Maar de demonstratie helpt me wel een beetje: er lopen jongens rond met regenboogvlaggetjes op hun wang. Hadden ze dat altijd maar.

Op mijn telefoon zoek ik een recept voor mapo tofu, het bekendste tofugerecht uit de Sichuan keuken. Er moet een soort peper in die ze waarschijnlijk wel hadden in de Chinese supermarkt van eerder, maar niet in de Albert Heijn. Ik neem een Indische boemboe met dezelfde kleur en zoek er tofu bij.

Buiten hangt een slinger geel afzetlint voor Poetin. Het is aan één kant losgerukt en wappert in de wind. Ik blijf even staan en twijfel. Ja, denk ik, en ik pak het wapperende uiteinde en scheur een stuk af, 'indepentent lawyers keep out'. Naast me staat opeens een vrouw. 'Waarom neemt u meneer?' 'Dit was al zo,' verweer ik mezelf. 'Maar waarom néémt u meneer?' Ik steek een hand op en loop weg.

6.

Ik denk na in de metro. Waarom neem ik? Om te bewaren voor later. De opruimingsdienst gaat het toch weggooien en ik wil graag een stukje hebben. Maar waarom neem ik? Ik kan de herinnering ook in mijn hoofd bewaren, of opschrijven. Waarom neem ik? Moet ik per se eetstokjes met een porseleinen balkje hebben? Het is niet mijn traditie.

Er komen twee jongens van mijn leeftijd tegenover me zitten. Ze dragen zwarte kleren. Mijn oog valt op hun naambordje. De kerk van Jezus Christus, staat erop, van de heiligen der laatste dagen. Ik kijk snel uit het raam. We rijden langs station Amstel. 'Zie je die toren?' vraagt Elder Sumter aan de ander, 'die kan je vanuit heel Amsterdam zien. Als je ergens bent en je ziet die toren, dan weet je waar Amstel is. Een soort kompas.' Elder Cockbain knikt.

Elder Sumters telefoon gaat. Zoals net tegen Elder Cockbain praat hij half Nederlands, half Engels. Als hij ophangt komt een derde jongen kijken. 'Ze zitten in Zaandam,' zegt Elder Sumter. Ze hebben de bus gepakt, maar hadden beter de trein kunnen nemen. 'Het maakt niet uit,' zegt Elder Sumter, 'ze komen wel thuis.' Als ik uitstap gaat Elder Farmer op mijn plek zitten. Ze komen wel thuis.

WriteNow!-column: Winnen of verliezen?

Dat was 'm dan alweer, mijn columnreeks voor WriteNow!.


De deadline voor Write Now! is verstreken en dat betekent dat dit alweer mijn laatste column is. Er breekt een spannende periode aan voor iedereen die heeft ingezonden: het wachten op de prijsuitreiking. Zou je wat gewonnen hebben?

Er zijn een paar mogelijkheden. Een van die mogelijkheden is dat je de eerste prijs hebt gewonnen. Hoera, 250 euro aan boekenbonnen en heel veel likes op Facebook (er wel even zelf opzetten dat je gewonnen hebt). Ook met plek twee en drie mag je blij zijn, want ook daarbij zijn er boekenbonnen en likes. En wie weet sta je dan alsnog in de finale, als je een wildcard wint.

De kans is veel groter dat je niet wint, helaas. Bij elke wedstrijd zijn er nou eenmaal meer verliezers dan winnaars, daarom is het winnen nou juist zo leuk. Maar: als je nu verliest betekent dat niet dat je niet kan schrijven. Het kan nog helemaal goed met je komen. Een anekdote uit eigen doos.

In 2007 schreef ik een verhaal over een man die al jaren een locker in het Gemeentemuseum in Den Haag had. Gewoon, euro erin en de sleutel meenemen. Wat hij daar precies bewaarde is me even ontgaan, maar op de bewuste dag van het verhaal was de locker leeg. Volledig van de kaart wandelt hij de deur uit. In de laatste alinea loopt hij opeens onder een tram, maar wordt tóch niet geraakt. Einde verhaal.

Ik dacht dat jaar écht dat ik zou winnen met dat verhaal. Ik weet niet precies hoe ik me dat in mijn hoofd haalde. Het zullen de aanmoedigingen van mijn docent Nederlands wel zijn geweest (die dit verhaal overigens niet gelezen had).

Vol goede moed ging ik naar de uitreiking in Leiden. Ik kwam de zaal binnen en zag daar allemaal andere mensen zitten. Ik dacht: als ik win, hebben zij niet gewonnen. Hm, niet winnen. Toen eenmaal het juryrapport werd voorgelezen, begonnen ze met een eervolle vermelding. En dat was het moment dat ik dacht: wacht, het kan ook best zijn dat ik helemaal niets win. En inderdaad: nummer drie was ik niet, nummer twee was ik niet en – alsjeblieft, alsjeblieft – nee, ook nummer één was ik niet.

Teleurgesteld ging ik weer naar huis, helemaal klaar met alles. Ik heb er een paar jaar niet door geschreven, wat niet echt de goede reactie was. Gelukkig ben ik uiteindelijk weer begonnen met schrijven toen ik Nederlands ging studeren. Ik zag Write Now! weer langskomen en dacht: misschien moet ik het nog eens proberen. Tot mijn verbazing won ik in 2010 de derde prijs in Gouda. Winnen doe je kennelijk als je het niet verwacht.

Maar ja, verwachten. Het jaar erop stuurde ik in naar Den Haag. Ik zou bijna zeggen: omdat ik iets verwachtte te winnen won ik niets. Achteraf gezien was mijn tekst ook niet heel goed. Maar het was goed: als je denkt dat je er al bent, is het goed om op je bek te gaan, dan merk je dat je nog helemaal nergens bent en dat je er gewoon hard voor moet werken.

En met hard doorwerken won ik uiteindelijk vorig jaar in Nijmegen de eerste prijs. De moraal van het verhaal? Dat je gewoon door moet blijven schrijven en hard moet werken. Niets is moeilijk voor hen die willen, maar je moet wel doorzetten.

Meer laden