Voor paal

Er staat een paal in de metro. Gewoon, om je aan vast te houden zodat je niet valt als we remmen. Normaal doen mensen twee dingen: zich vasthouden, of de paal negeren.

Net zaten er tegenover me een man en een jongetje. Het jongetje was gefascineerd door de paal, vroeg hij zijn vader of die hem wilde optillen, zodat hij naar beneden kon glijden. ‘That was amazing!’ riep hij toen hij onderaan was, en ik was verbaasd om zijn enthousiasme over die halve seconde, maar ook blij dat hij na één keer al verzadigd was.

Na hen kwam er een stel tegenover me zitten die zo typetjes van Koot en Bie hadden kunnen zijn. Hun manier van doen was aandoenlijk, maar ik probeerde hun gesprek verder niet inhoudelijk te volgen. Toen ze opstonden voor het uitstappen pakte ook de man de paal vast en keek omhoog, alsof hij er in wilde klimmen. Hij lachte erom.

Hoe vreemd, dacht ik, twee afzonderlijke interacties met deze paal, zal ik er een stukje over schrijven? Maar nee, één keer is een incident, twee keer is toeval. Pas bij de derde keer is het een verhaal.

Mijn eigen halte kwam, dus ik sta op, maar de metro remt net iets anders dan ik had verwacht. Gelukkig staat daar de paal, ik pak hem vast en blijf staan. Vanzelfsprekend kijk ik omhoog, naar de plek waar de paal het plafond raakt. Ik zie niets maar glimlach al. Oké paal, jij wint.