Vandaag is er een reünie op de plek waar ik mijn eerste biertje dronk. Nu drink ik 0.0, want ik moet nog rijden. Mijn gebruikelijke autoschaamte wordt hier verdrongen door autotrots, want sinds kort kan ik ook rijden. Ik ben niet langer die ene die op een ov-fiets aan komt zetten, die sowieso niet de bob is want ja, geen rijbewijs.
De trots wordt beantwoord met kinderen, kinderen die kunnen lopen en praten en ‘papa’ en ‘mama’ zeggen tegen hen die ik nog als kind ken. De mensen van wie ik wist dat ze ouders waren geworden hebben hun kinderen niet eens mee: te oud, waarschijnlijk, hadden wel betere dingen te doen.
‘Een witte Volkswagen Up,’ vertel ik tegen een papa. ‘Ah,’ zegt hij, ‘wij twijfelen nog. Onze tweede auto is kapot, maar zo’n kleine is toch wel fijn om erbij te hebben.’ De Chinees na afloop sla ik over, maar zonder goed excuus, thuis zit er niemand op me te wachten. ‘Nee sorry,’ zeg ik, ‘het is een lange reis.’