De man
De stopzichten in Gdansk doen een dudeltje als ze op groen staan. Als ze bijna op rood gaan doen ze het dudeltje even kort en snel, met stiltes ertussen. Als ze op rood staan houden ze gelukkig hun mond. Het stoplicht stond op rood.
Naast me staat een man met een hond. Hij lacht vrolijk en roept Poolse zinnen naar me. Ik snap er niets van, want door de onuitspreekbaarheid van de woorden ben ik nog niet begonnen Pools proberen te leren.
'I'm sorry, I'm not from here,' is mijn veelgebruikte zin, waarna de meeste Polen doorlopen. De oude man blijft Poolse frasen werpen. Of toch niet? Ik merk dat het Duits is, maar met een zwaar accent. Met zijn handen begeleidt hij zijn woorden: dat ik zo lang ben.
Dat is het gesprek dat ik zo onderhand in alle talen kan voeren, hoe lang ik ben. Het is heel simpel, want je hebt er maar drie woorden voor nodig: twee, meter en drie. Twee meter drie. Sinds ik in Schotland ben geweest weet ik dat ik ook zes voet zes-en-zestig ben, maar dat hoeft gelukkig alleen in het Engels. 'Ja, ich bin zwei meter drei.'
Heel enthousiast roept hij zijn eigen lengte en begint hij over de jongeren die steeds groter worden. Ik knik en hum en glimlach me een weg door zijn betoog. Het melodietje begint, de stoplichten staan op groen. De man praat door en volgt mijn aanstalte om over te steken niet. In de verte klinkt een ambulance. Hij baant zich een weg door het verkeer en wil ook ons stoplicht kruisen. De man en ik blijven staan kijken. Het melodietje stopt en de auto's gaan weer rijden.
Nu we toch nog een stoplicht wachten besluit ik hem te vragen waar het dichtsbijzijntste station is. 'Darf ich Sie etwas fragen? Wo ist der Bahnhof?' Het mannetje is helemaal in zijn humeur en wijst alle kanten op, maar uiteindelijk naar de overkant van de straat. Hij begint over de 'Straßenbahn' die ze aan het verbouwen zijn in de straat waar de ambulance vandaan kwam. Ik knik, want ik had het gezien. 'Alles neu,' knikt de man en hij er is er maar wat blij mee.
Het stoplicht staat nog op rood en de oude man raakt nu echt op dreef. Met zijn handen gebaard hij wild dat alle auto's door moeten rijden. 'Geht, geht,' met een glimlach op zijn gezicht. Het is alsof hij met zijn hand een beekje tot een snelstromende rivier peddelt. Met zijn andere hand houdt hij steeds zijn hond in bedwang.
De lichten gaan op groen en de geluiden klinken weer. 'Komm, komm,' zegt de man, en gebaart naar de overkant. Hij weet de weg naar een andere halte van de tram, die wel naar het station gaat. 'Alles neu.'
'Das ist ein Teckel-hund,' zegt hij trots als hij op zijn hond wijst.
Ik knik met een glimlach en begin aan een zin die probeert uit te leggen dat wij thuis nu ook een hond krijgen, maar daarin niet op tijd slaagt.
'Sieben jaren alt ist sie!' roept hij uit terwijl hij me aankijkt. 'Und sie küst mich.' Met zijn handen maakt hij likkende bewegingen over zijn wangen. Ik verdrijf de beelden van het hondje en de man samen en probeer opnieuw de zin te lanceren.
'Nein nein,' trekt de man de hond verder, die net een poot optilt om te plassen. Ze mag niet plassen, zegt hij geloof ik. Ik vraag me af of vrouwelijke hondjes ook hun poot optillen.
We zeggen verder niet veel als we langs flatgebouwen lopen. Wel krijgt de hond veel commentaar, soms in het Duits en soms in het Pools. Ze wil een flat in, ze wil aan een vuilnisbak ruiken, ze wil tegen een auto plassen. Ik kijk om mij heen en zie een Gdansk dat ik de afgelopen dagen nog niet heb gezien: de straten waar ik niet zomaar in zou lopen, de wijken met flats en het dagelijks leven. De betonnen flats beantwoorden aan mijn beeld van hoe Oost Europa eruit ziet, maar lijken minder kil dan op tv. Hier wonen ook mensen.
Ik vraag me af waar de man me mee naartoe neemt. Ik probeer me te herinneren hoe vaak we links en rechts zijn gegaan, maar dat weet ik niet meer. Vooralsnog zijn hier wel mensen op straat. Zolang ik nergens naar binnen ga, komt het goed.
Als de hond een winkel in wil zie ik een eindje verderop een tram rijden. Trots wijst de man erop.
'Nach der Bahnhof!'
Ik knik en glimlach. Eigenlijk wilde ik helemaal niet met de tram naar het centraal station van Gdansk, maar gewoon naar het dichtsbijzijnde station. Vanaf daar rijden metro-achtige stoptreinen naar het centraal station, en voor die treinen heb ik al een kaartje.
Bij de oversteekplaats naar de tramhalte staan we even stil. De man biedt mij een hand aan die ik schud. 'Dank, vielen dank,' zeg ik zo vriendelijk en vrolijk mogelijk. Hij straalt en zegt dat het niets was. Ik maak de fout om 'bye' tegen de hond te zeggen, maar herstel door 'tschüs' tegen hem te zeggen. Voor de vorm stap ik in de tram.