Lekkage

Het is maandagavond rond een uur of tien als ik uit een chatgesprek opschik van het geluid van stromend water. Staat de kraan soms open? Die blijkt dicht, maar als ik in de keuken kijk zie ik wel gelijk wat er wel stroomt. Met druppels tegelijk komt het uit het plafond gelopen. Snel trek ik wat spullen opzij en zet ik een pannetje neer.

Het klotst boven. Nu ik terugdenk hoorde ik het al een tijdje: stromend water en geklots. Maar nu ook in mijn keuken. Boven staat de keuken blank, schiet het door mijn hoofd. Terwijl ik ernaar kijk staat er al een bodem in het pannetje. Er moet hier nu iets gebeuren. Nu.

Haastig zoek ik het noodnummer van de huisvester. Ik weet van het bestaan van het noodnummer, maar op dit soort momenten is die niet te vinden. Gelukkig is er google: 'noodnummer SSHN' is voldoende. Er volgt een keuzemenu en ik krijg een der complexbeheerders aan de lijn.

'Het lekt hier, en niet zo'n beetje ook. Ik hoor het boven klotsen.' De complexbeheerder sust: 'misschien zijn ze boven met het gordijn open aan het douchen?' 'Zit er een douche boven mijn keuken dan?' Dit moet ik niet vaker hebben. 'Dat weet ik zo even niet uit mijn hoofd', zegt de complexbeheerder die overdag in een ander complex werkt. 'Ben je al boven geweest?'

Bij de kamer boven mij wordt niet open gedaan. Beide buren zijn wel thuis, maar bij hen staat geen water aan. Ook kennen ze de buurman niet zo: 'ik heb hem één keer gesproken, maar da's een jaar geleden. Misschien woont er nu wel een ander.' Beneden blijkt het nog steeds te lekken. Ik tel druppels als ik de complexbeheerder weer aan de lijn heb. Eentweedrie vier vijf zeszeven acht, negen. 'Oké, dan kom ik wel naar Nijmegen.' Ja kom op, het is jouw werk.

Een uur na het eerste lekken staat hij voor de deur. Het is gedaan met het water, maar het gordijn is nog drijf nat en de pannen staan er nog. Ik wijs wat en noem tijden. Hij luistert, kijkt en prikt wat met zijn pennetje in mijn muur. 'Oké, dan moeten we toch even boven kijken.'

Boven geeft de bewoner van de kamer nog steeds geen thuis. Kloppen, roepen, kloppen, roepen, er lijkt niemand te zijn. 'Ja, we moeten toch echt even naar binnen,' zegt de beheerder, meer om zichzelf te overtuigen. Met zijn loper maakt hij het slot open. 'Hallo? Hallo?' Al roepend stapt hij naar binnen, terwijl ik buiten tegen de muur blijf staan: dit is niet mijn kamer, ik respecteer de privacy.

'O shit,' zegt de beheerder vanuit de kamer. 'O shit.' Hij komt weer naar buiten. Hij lijkt geschrokken. 'Durf je te helpen?' Durf ik te helpen? Waarmee dan? Al schouder ophalend zeg ik: 'mja?'

De kamer is donker en rommelig: overal liggen kledingstukken en andere rotzooi. Het enige licht komt uit de keuken. Ik zie de rand van een opblaaszwembadje. Dat was het geklots. Dan zie ik een been. Ik respecteer de privacy? Dan zie ik de rest: in het water ligt een jongen in slechts een boxershort. Hij rochelt en uit zijn mond komt schuim. Dan ruik ik de zware lucht, het kruidige, de drugs, neem ik aan. In drie passen sta ik buiten.

112 vindt dat hij uit bad moet. Het moet maar. Samen trekken we hem overeind, maar hij is als een pop. Zijn hoofd raakt een vuilnisbak. Ik herinner me hoe ik me voelde toen ik laatst bijna flauw viel. Nog erger dan dat moet hij zich voelen. Of val ik bijna flauw? Terwijl de complexbeheerder zich druk maakt om het hoofd, grijp ik het been dat nog half in bad zit. Snel zet ik de zwembadwand weer omhoog: niet nog meer water in mijn kamer.

Zo snel ik kan sta ik weer buiten en vrijwel direct hoor ik de sirene. Fijn dat ik nu tussen twee ziekenhuizen woon. Fijn dat ik even naar beneden kan rennen. Fijn dat ik even buitenlucht heb.